Hmm, ik had de pagina toen niet gelezen, maar ik zie wel niet wat er mis is met wat ik zei: Dus een oneindig aantal sterren EN een oneindig oud heelal kan niet, tenzij de theorie iets bedenkt waardoor het licht van de meeste sterren ons niet kan bereiken.E.Desart schreef: :eusa_whistle: Je misbruikt deze paradox en link hier. Op dezelfde pagina wordt deze paradox terug in context gezet.
Deze referentie/pagina ondersteunt jouw stelling niet.
Dus wat er in
Ik ben bang dat je onterecht aan mijn kennis hierover twijfelt (waarmee ik niet wil zeggen dat ik een expert ben, want dat ben ik voor alle duidelijkheid NIET). De truc zit in de luminantie (in gewoon Nederlands: helderheid) van een object, hetgeen is wat wij mensen ongeveer als grootheid van licht zien. Hoe dicht of hoe ver een ster staat, maakt niet uit over hoe helder hij is. Net zoals wij een boom op 10cm en een boom op 100m als even 'helder' zien. De luminantie van een object hangt niet af van de afstand.@317070 je begrijpt duidelijk niet wat de paradox van Olbers inhoud, met een paradox wordt bedoeld dat het op het eerste gezicht in tegenspraak is maar bij nader onderzoek toch kan, in dit geval lijkt het onmogelijk dat er een oneidig aantal sterren is omdat men dan zou verbranden doordat er oneindig veel licht is maar doordat er bij een oneindig groot aantal sterren ook eoneidig veel ruimte hoort waarin hun straling verdeeld wordt, ga je niet oneindig veel straling per kuub krijgen waardoor een oneindig aantal sterren wel strookt met onze waarneming, je kunt het vergelijken met convergerende functie's.
Praktisch gezien klopt dit niet helemaal, omdat wij niet het volledige spectrum zien, en door nevels e.d. het licht van de sterren naar elders in het spectrum verschuift, en verre sterren voor ons donkerder worden. Maar er blijft wel evenveel licht komen, ook al is die niet zichtbaar.
Olbers was geen idioot, en de oplossing voor de paradoxen van Zeno is GEEN oplossing voor de paradox van Olbers. De functie convergeert NIET, en DAT is precies het probleem. Je krijgt een 3e-machts aantal sterren, en dus (omdat de luminantie niet afneemt met de afstand) een 3e machts luminantie, die zich slechts over een 2e-machts hemeloppervlak moeten verdelen.