Om te beginnen moet je eerst de rechten van het (Nederlandse) parlement op een rijtje zetten, met een beschrijving van de inhoud van die rechten:
Dit zijn:
1. Het recht van interpellatie: Dit is het recht om een bewindspersoon voor een spoeddebat naar de vergaderzaal te laten komen. Dat betekent dat (een deel van) de Tweede Kamer een onderwerp zo belangrijk vindt, dat het niet kan wachten en er meteen met de regering over gediscussieerd moet worden. Een lid van de Tweede Kamer dat zon interpellatie wil houden, heeft daarvoor steun nodig van minstens 30 andere Kamerleden.
2. Het vragenrecht: Elk Kamerlid heeft het recht om vragen aan bewindslieden te stellen. Dat kan schriftelijk of mondeling tijdens het vragenuurtje op dinsdag.
3. Het budgetrecht: Het recht om de rijksbegroting goed te keuren of de goedkeuring te onthouden.
4. Het recht van enquête: Het parlement heeft het recht om een parlementaire enquête in te stellen. De Kamer benoemt dan een aantal van de eigen leden tot leden van een onderzoekscommissie: de parlementaire enquêtecommissie. Die commissie kan iedereen die ze wil verhoren oproepen: politici, ambtenaren en ook gewone burgers. Die zijn verplicht om voor de commissie te verschijnen en onder ede vragen te beantwoorden.
5. Het recht om moties in te dienen: Een Kamerlid heeft de steun van vijf andere Kamerleden nodig om een motie in te dienen. Wat een motie is hebben we je al in een eerdere vraag uitgelegd.
6. Het recht op amendement: Wat een amendement is hebben we je ook al in een eerdere vraag uitgelegd.
7. Het initiatiefrecht: Leden van de Tweede Kamer hebben het recht om zelf wetsvoorstellen in te dienen.
De Tweede Kamer heeft alle bovenstaande rechten, de Eerste Kamer alleen de eerste vijf.
Nu de door jou beschreven situaties:
1. Bij een demonstratie heeft de ME betogers in elkaar geslagen. Een kamerlid wil dat de minister meteen uitleg komt geven in de kamer.
2. Een lid van de Tweede Kamer vindt dat de troepen in Afghanistan te veel gevaar lopen.
3. Na de presentatie van de miljoenennota reageert de kamer op de hoge uitgaven voor de HSL, de hoge snelheidstrein.
In
het eerste geval lijkt me vooral sprake te zijn van het
recht van interpellatie. De minister wordt immers voor een spoeddebat naar de Kamer geroepen.
In
het tweede geval is geen sprake van interpellatie, noch van initiatief, amendement, budget of motie. Ook is er geen sprake van een parlementaire enquête. Dus is hier het
vragenrecht aan de orde. Zijn meerdere Kamerleden ontevreden met het resultaat, dan kan natuurlijk altijd een parlementaire enquête het gevolg worden.
Het derde geval is in mijn optiek een zuiver geval van
budgetrecht. Het gaat hier immers om het goed- dan wel afkeuren van de begroting.
Bron:
http://jongeren.dehaagsetribune.nl/
Contra principia negantem disputari non potest.