Stel een dichtheid van een ster wordt beschreven door ρ(x)= ρ(0)exp(-D/x).
Hierin is D een karakteristieke afstand die bij de ster hoort.
De x is de afstand tot het middelpunt M van de bolsymmetrische ster.
Als er geen afbuiging zou plaatsvinden, passeerde een lichtstraal op afstand d van het centrum van deze ster. (Dat heet, dacht ik, de botsingsparameter.)
Nu letten we alleen en uitsluitend op de (atmosferische) straalbreking. Gegeven is, dat de lichtstraal passeert, waarbij zij uiteindelijk over een hoek α wordt afgebogen.
(Gravitatiekromming laten we buiten beschouwing.)
Ik ken de wet van Snellius maar ik heb geen flauw idee hoe ik het verband tussen α en d zou kunnen bepalen. Ik zie in mijn geachte wel al zeer vele vliesdunne concentrische bolschillen rond M opdoemen, maar dan weet ik het niet meer.
Ik vroeg me sowieso al af, hoe massadichtheid en optische dichtheid hand in hand gaan, want dat zal dan invloed hebben op de brekingsindex.
Wie wil en kan me helpen.
Dit is geen huiswerk maar belangstelling van mezelf.
Ik vroeg me ook af,of D voor alle sterren hetzelfde is en wat dan zijn waarde zou zijn.