Moleculen die symmetrisch zijn, zijn nóóit polair.
Als voorbeeld gebruik ik CO2:
De bindingen zijn polair: Zuurstof is immers veel elektronegatiever dan koolstof. De elektronen worden dus meer richting zuurstof getrokken.
De verbinding is apolair. Omdat de zuurstoffen 180 graden t.o.v. elkaar zitten, heffen ze elkaars effect precies op.
De belangrijke woorden om te kijken of een verbinding polair is, zijn dus symmetrie en elektronegativiteit.
Een heel handig hulpmiddel om te denken aan de elektronegativiteit is dat deze toeneemt als je naar rechts en naar boven gaat in het periodiek systeem. Fluor bijvoorbeeld is érg elektronegatief.
Een aantal polaire verbindingen zijn: NH3, H2O, HCl.
De bekenste verbindingen die a-polair zijn zijn alle koolwaterstoffen. Zij bevatten alleen C en H, die ongeveer dezelfde elektronegativiteit heeft. Omdat geen enkele binding polair is, doet het er dus niet meer toe of het molecuul symmetrisch is of niet.