gast schreef:Ik weet niet of jullie het weten, maar een zweefvliegtuig hangt aan de lucht. Nu een andere vraag.
Een zweefvliegtuig heeft een massa van 350 kilo en heeft een glijgetal van 30 bij 150km/u. Dit betekent dat met een hoogte van 1000m het vliegtuig 30 kilometer ver kan glijden aan een snelheid van 150km/u. Het toestel daalt bv bij 150km/u met 2m/s.
Nu nemen wij water mee om onze prestaties te verbeteren. Dit wil zeggen dat wij bv 100 liter water in onze vleugels meenemen. Ons vliegtuig weegt dan 450 kilo. Met meer water kunnen wij ons glijgetal vanaf een bepaalde snelheid verbeteren. In dit geval zouden wij bij 150km/u met 100 liter water slechts 1.8m/s zakken en daardoor zou ons glijetal verbeteren naar bv 35 ipv 30.
Is er een bepaalde formule voor die verklaard dat we zwaarder verder kunnen vliegen?
Ik vraag me dit al lang af.
Het klopt niet helemaal wat je zegt. De uitleg van dit probleem begint eigenlijk bij het krachtenplaatje van een stationair vliegend zweefvliegtuig. De voorstuwende kracht is eigenlijk de component van het gewicht in langsrichting van het gewicht van het vliegtuig (deze staat tegenover de weerstand van het vliegtuig). De lift van een zweefvliegtuig staat loodrecht op de koorde van de vleugel. De verhouding tussen de verticale component van de lift en de weerstand (L/D) geeft je het glijgetal dit is ook de verhouding van de voorwaardse snelheid in de daalsnelheid. Stel dus dat je een glijgetal hebt van 1 op 30 dan betekend dit dus dat de weerstand een dertigste is van de lift en dat als je bij die glijhoek 100 km/h vliegt dat je daalsnelheid dan ongeveer (in feite zou je de horizontale component moeten nemen maar de hoeken zijn klein dus de horizontale snelheid is ongeveer gelijk aan de gemeten snelheid in vliegrichting) 100/30= 3.3 km/h wat ongeveer neerkomt op 0.9 m/s.
Nu ga je het gewicht van het zweefvliegtuig vergroten. De vorm (dus de aerodynamische karakteristiek) van het zweefvliegtuig veranderd niet. Wat heeft dit tot gevolg? Je moet harder vliegen om hetzelfde krachtenevenwicht te bereiken. De snelheid waar je beste glijgetal wordt bereikt wordt ook hoger, je overtreksnelheid (de snelheid waar een vliegtuig niet voldoende lift kan kreeren om stationair te blijven vliegen in dus niet stationair naar beneden gaat vallen) neemt ook toe. Als je alle wiskunde erachter uitwerkt dan blijkt die toename van snelheid evenredig te zijn met met de verhouding tussen het nieuwe gewicht en het oude gewicht. Dus Als we het vorig voorbeeld even aanhouden en het zweefvliegtuig is 1.3 keer zo zwaar geworden, dan krijg je bij 130 km/h een daalsnelheid van 1.17 m/s de verhouding blijft dus gelijk, dus het glijgetal (1 op 30) blijft dus ook gelijk. Dan zie je ook meteen het nadeel van het grotere gewicht, je daalsnelheid wordt groter. De daalsnelheid kan zo groot worden dat je niet meer door de thermiek omhoog getild kan worden en dat je moet (buiten) landen. Nog een effekt, waar ik niet helemaal in detail op zal ingaan want de wiskunde daarachter is redelijk complex, is dat de bochtstraal toeneemt en dat het op een gegeven moment bijna onmogelijk wordt (extreme hellingshoeken en dus extreme daalsnelheden) om in de thermiek te blijven.
Voordel van extra gewicht is natuurlijk wel dat je een hogere reissnelheid hebt, en daar gaat het juist om bij het vliegen met ballast (water)
Lang verhaal maar het zou wat duidelijker worden als je hier kon tekenen.