Een ijskegel valt vanaf een hoogte van 280m naar beneden.
-Hoelang en over welke afstand moet het al gevallen zijn om in de daaropvolgende 2s een afstand te kunnen afleggen van 100m?
-Na hoeveel tijd en met welke snelheid bereikt het ijskegeltje uiteindelijk de grond?
Ik ben begonnen met de tweede, daar die het makkelijkst is, om me daarna het hoofd te breken over de eerste.
VRAAG 2:
\(
t=\sqrt{2x\over g} = \sqrt{(2\cdot 280)\over 9,81} = 7,55s <br>
v=g\cdot t = 9,81\cdot 7,55=74,07m/s
\)
VRAAG 1:t=\sqrt{2x\over g} = \sqrt{(2\cdot 280)\over 9,81} = 7,55s <br>
v=g\cdot t = 9,81\cdot 7,55=74,07m/s
\)
Hiervoor heb ik een tekening in de bijlage gestopt. De top van de toren noem ik O.
Gegeven:
xb- xa = 100m
tb- ta = 2s
Nu, het lastige is dat een voorwerp naar beneden valt...Desondanks x hier de hoogte voorstelt, heb ik liever dat x bovenaan de toren gelijk wordt gesteld aan 0, omdat x eigenlijk de afgelegde weg is...
Gevraagd:
|OA| = ?
t bij x = |OA| = ?
Oplossing:
We weten dat de ijspriem er na tOA = ? seconden en xOA = ? meter er 2 seconden over doet om 100 meter te vallen...
Je zou gaan denken, 100 meter in 2 seconden, is met een snelheid van 50 m/s...
Maar, het valt over een interval AB, en dus zou ik denken dat 50 m/s de gemiddelde snelheid is, en niet de ogenblikkelijke (<v> = (x2 - x1) / (t2 - t1))
Volgens mij zijn we niet erg veel met de gemiddelde snelheid over AB in dit vraagstuk...
Hier zit ik dus vast...
Kan iemand me helpen?
Bedankt!
-S.