Er is inderdaad altijd een bepaalde kansverdeling dat het elektron zich ergens bevindt, alleen merk je hier niet altijd iets van.
Beschouw een elektron rond een atoom en kijk naar de kansdichtheid dat deze zich op afstand
\(r\)
van de kern bevindt. Voor "grote" afstanden (ongeveer 0,3 nm) vervalt deze kansdichtheid exponentieel, met een vervalconstante van pak hem beet 0,1 nm. Dit betekent dat wanneer je een 0,50 kans hebt dat het elektron zich op verder dan 0,3 nm bevindt, je een kans van
\(\frac{0,50}{e} = 0,18\)
hebt dat deze zich verder dan 0,4 nm bevindt, een kans van
\(\frac{0,50}{e^2} = 0,07\)
dat deze zich verder dan 0,5 nm bevindt etc.
Binnen een atoom (typische diameter tussen 0,2 en 0,4 nm) zijn dit kansen om weldegelijk rekening mee te houden. Binnen een kathodebuis wil je het elektron echter op bijvoorbeeld 1 μm nauwkeurig sturen. Wanneer het elektron spontaan besluit 1 nm op te schuiven, ga je dat niet eens merken. En de kans dat je elektron spontaan 1 μm opgeschoven is, is dan in de grootte-orde van
\(\frac{0,50}{e^{10000}} < 10^{-4000}\)
. Je kunt dus veilig stellen dat dit nooit voorkomt.
Conclusie: op grote schaal (ook wel macroscopische schaal genoemd) gedraagt een elektron zich deterministisch (in dit geval ook wel klassiek genoemd), op kleine schaal (ook wel microscopische schaal genoemd) gedraagt een elektron zich stochastisch (in dit geval ook wel kwantummechanisch genoemd).