Bartjes
Artikelen: 0

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

Door mijn hieronder vermelde bericht hier en daar aan te passen vind ik een afleiding voor de horizontale snelheid van het steentje volgens het afdalende mannetje zonder gebruikmaking van de perkenwet.

http://www.wetenscha...post__p__948042

Daarom hoef ik dit bericht ook niet helemaal opnieuw te schrijven, en zal de lezer van dit topic hier veel bekends tegenkomen. De nieuwe afleiding zonder de perkenwet gaat aldus:

Michel Uphoff gebruikt een bijzonder referentiestelsel om afstanden en snelheden in te meten, namelijk een stelsel dat langs de toren met het steentje mee naar beneden valt. Dit kan je inderdaad voorstellen als een mannetje dat langs een ladder de toren afdaalt waarbij hij ervoor zorgt onderweg voortdurend op gelijke hoogte met het steentje te blijven. Dit referentiestelsel zullen we voor het gemak met M aanduiden. (De oorsprong van M beweegt tijdens de val van het steentje ten opzichte van het middelpunt van de aarde, maar we spreken af dat deze oorsprong in elk geval aan het begin van de val (t = 0 s) precies in het middelpunt van de aarde ligt.) Zodra het mannetje beneden aankomt zal de horizontale afstand die hij dan tot het steentje meet de gezochte afwijking d zijn.

Laat in deze nieuwe afleiding v'hor de horizontale snelheid van het steentje zijn zoals deze wordt gemeten in het referentiestelsel M van het mannetje. Wanneer je v'hor eenmaal hebt is het verder enkel nog wiskundig rekenwerk om d te bepalen.

Laat A een niet roterend maar wel met zijn oorsprong aan het middelpunt van de aarde verbonden referentiestelsel zijn. Voor h(t) (de hoogte van het steentje op tijdstip t) hebben we in A bij benadering (kogelbaanformule):
\( \mbox{h}(t) = \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 \)
.

Laat R de straal van de aarde zijn, dan komt er bij benadering voor de afstand r(t) van het steentje tot het middelpunt van de aarde:
\( \mbox{r}(t) \, = \, \mbox{R} \, + \, \mbox{h}(t) \)
\( \mbox{r}(t) \, = \, \mbox{R} \, + \, \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 \)
.

Bij het loslaten van het steentje geldt voor de horizontale snelheid Vhor(0) van het steentje in het referentiestelsel A:
\( V_{hor}(0) \, = \, (\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}) \, \Omega \)
.

(Ω is de hoeksnelheid van de aarde.)



Voor de horizontale snelheid Vhor(t) van het steentje gemeten in A geldt verder (voor niet al te hoge torens) bij goede benadering dat:
\( V_{hor}(t) \, = \, \mbox{r}(t) \, \omega(t) \)
.

(ω(t) is de hoeksnelheid van het steentje in referentiestelsel A op tijdstip t.)

Wanneer we aannemen dat deze horizontale snelheid (bij benadering) constant is, geldt er:
\( V_{hor}(0) \, = \, V_{hor}(t) \)
\( (\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}) \, \Omega \, = \, \mbox{r}(t) \, \omega(t) \)
\( \omega(t) \, = \, \frac{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}}{ \mbox{r}(t) } \, . \, \Omega \)
\( \omega(t) \, = \, \frac{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}}{ \mbox{R} \, + \, \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 } \, . \, \Omega \)
(formule α') .

De valtijd
\( \tau \)
vinden we aldus:
\( \mbox{h}_{toren} - {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} \tau^2 = 0 \)
\( \mbox{h}_{toren} = {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} \tau^2 \)
\( \tau^2 = \frac{2 \mbox{h}_{toren}}{\mbox{g}} \)
\( \tau = \sqrt{ \frac{2 \mbox{h}_{toren}}{\mbox{g}} } \)
(formule β') .

Het verschil in hoeksnelheid van het steentje en het mannetje zal voor torenhoogten tussen 0 en 100 meter voor beide referentiestelsels A en M vrijwel gelijk zijn. Het referentiestelsel M verzakt tijdens de val van het steentje enigszins ten opzichte van A. De oorsprong van M zal zich daardoor tijdens de val van het steentje over een afstand htoren van de oorsprong van A verwijderen. Voor de gemeten hoeksnelheden valt dat effect echter in het niet, omdat een dergelijke (vergeleken met de straal van de aarde) geringe verschuiving van de oorsprong voor de gemeten hoeken van mannetje, steentje en toren nauwelijks verschil maakt. Dus zal het steentje volgens het mannetje bij goede benadering met onderstaande hoeksnelheid ωs(t) bewegen:
\( \omega_s (t) = \omega(t) - \Omega \)
.

Voor de horizontale snelheid v'hor(t) van het steentje zoals gemeten door het mannetje zal dan (opnieuw bij benadering) gelden:
\( v'_{hor}(t) = \omega_s(t) . \mbox{R} \)
\( v'_{hor}(t) = ( \omega(t) - \Omega ) . \mbox{R} \)
\( v'_{hor}(t) = \left ( \frac{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}}{ \mbox{R} \, + \, \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 } \, . \, \Omega \,\, - \,\, \Omega \right ) . \mbox{R} \)
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}}{ \mbox{R} \, + \, \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{\mbox{g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
(formule γ') .

(De boven in het rood gedrukte aanname is twijfelachtig, en het vervolg zal moeten uitwijzen of deze verantwoord is.)
Bartjes
Artikelen: 0

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

Bartjes schreef: di 29 jan 2013, 15:26
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{\mbox{g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
(formule γ') .
Om het verloop van v'hor nader te onderzoeken, werken we de bovenstaande formule nog wat om:
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{\mbox{g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{\mbox{g} \, . \, \tau^2}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} \frac{t^2}{\tau^2} } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{\mbox{g} \, . \, \left ( \sqrt{ \frac{ 2 \mbox{h}_{toren} }{ \mbox{g} } \right )^2}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} \left ( \frac{t}{\tau} \right )^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
(bij toepassing van formule ß')
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{\mbox{g} \, . \, \frac{ 2 \mbox{h}_{toren} }{ \mbox{g} }}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} \left ( \frac{t}{\tau} \right )^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{ 2 \mbox{h}_{toren} }{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} \left ( \frac{t}{\tau} \right )^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{ \mbox{h}_{toren} }{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}} \left ( \frac{t}{\tau} \right )^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{ \frac{\mbox{h}_{toren}}{\mbox{R}} }{ 1 + \frac{\mbox{h}_{toren}}{ \mbox{R} } } \left ( \frac{t}{\tau} \right )^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
.

We schrijven nu:
\( \mbox{cor}_3(p , q) = \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{ p }{ 1 + p } q^2 } \,\, - \,\, 1 \)
(formule ι).

Deze wiskundige functie noemen we de derde correctiefunctie. Vervolgens kunnen we nu ook kortweg schrijven:
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \mbox{cor}_3 \left ( \frac{ \mbox{h}_{toren} }{ \mbox{R} } , \frac{ t }{ \tau } \right ) \)
(formule κ).
Bartjes schreef: ma 28 jan 2013, 16:45
We zullen het wat concreter maken door alleen de toren van 100 meter hoogte te bekijken. Dan hebben we:
\( p = \frac{\mbox{h}_{toren}}{\mbox{R}} \)
\( p = \frac{100 \, \mbox{m}}{ 6.378,1 \, \mbox{km} } \)
\( p = \frac{0,1 \, \mbox{km}}{ 6.378,1 \, \mbox{km} } \)
\( p = 1,56786 . 10^{-5} \)
.

Vullen we die waarde in de formules ε en η in, dan komt er:
\( \mbox{cor}_1(1,56786 . 10^{-5} , q) = 1,56786 . 10^{-5} . q^2 \)
,
\( \mbox{cor}_2(1,56786 . 10^{-5} , q) = \frac{1}{ \left ( 1 \, - \, \frac{ 1,56786 . 10^{-5} }{ 1 + 1,56786 . 10^{-5} } } q^2 \right )^2 } \,\, - \,\, 1 \)
.

Deze twee functies laten het verloop van de horizontale snelheid van het steentje zien zoals het afdalende mannetje op de ladder dat bij een toren van 100 meter hoogte waarneemt. De variabele q = t/τ loopt hierbij voor een volledige val van het steentje van 0 tot 1. De eerste functie zullen we hierna kortweg als f1(q) schrijven, en de tweede als f2(q) . Het verloop van de horizontale snelheid van het steentje volgens de eenvoudige benadering van Michel Uphoff wordt weergegeven door f1(q), het verloop van de horizontale snelheid van het steentje volgens de ingewikkelder benadering van Bartjes (waarin de situatie in twee referentiestelsels met elkaar in verband wordt gebracht en ook de perkenwet wordt toegepast) wordt weergegeven door f2(q).

Kortom: we hebben plaatjes nodig van:
\( \mbox{f}_1( q) = 1,56786 . 10^{-5} . q^2 \)
,
\( \mbox{f}_2( q) = \frac{1}{ \left ( 1 \, - \, \frac{ 1,56786 . 10^{-5} }{ 1 + 1,56786 . 10^{-5} } } q^2 \right )^2 } \,\, - \,\, 1 \)
.
Die plaatjes hebben we al, maar het zou leerzaam zijn er nog een grafiekje van f3(q) aan toe te voegen.
\( \mbox{f}_3( q) = \mbox{cor}_3(1,56786 . 10^{-5} , q) \)
\( \mbox{f}_3( q) = \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{ 1,56786 . 10^{-5} }{ 1 + 1,56786 . 10^{-5} } q^2 }} \,\, - \,\, 1 \)
.

Daaruit zal dan blijken of het al dan niet toepassen van de perkenwet een wezenlijk verschil maakt in de gevonden horizontale snelheid van het steentje en daarmee in de uiteindelijke afwijking d. Blijkt dat het geval dan is de eerder in het rood gedrukte aanname onjuist.
Bartjes
Artikelen: 0

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

We hebben:
\( \mbox{f}_2( q) = \frac{1}{ \left ( 1 \, - \, \frac{ 1,56786 . 10^{-5} }{ 1 + 1,56786 . 10^{-5} } } q^2 \right )^2 } \,\, - \,\, 1 \)
,
\( \mbox{f}_3( q) = \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{ 1,56786 . 10^{-5} }{ 1 + 1,56786 . 10^{-5} } q^2 }} \,\, - \,\, 1 \)
.

Ik heb in Graph toch nog plaatjes kunnen maken met de onderstaande formules:

25000 * f2(q) =

25000 * ( 1/( ( 1 - ( ( 1.56786 * 10^(-5) )/( 1 + 1.56786 * 10^(-5) ) )* x^2 )^2 ) - 1 )

25000 * f3(q) =

25000 * ( 1/( 1 - ( ( 1.56786 * 10^(-5) )/( 1 + 1.56786 * 10^(-5) ) )* x^2 ) - 1 )
Bartjes
Artikelen: 0

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

steentje-en-perkenwet
steentje-en-perkenwet 846 keer bekeken


Conclusie: als je voor de berekening van de horizontale snelheid van het steentje niet de perkenwet gebruikt maar in plaats daarvan uit gaat van een bij benadering constante horizontale snelheid van het steentje, mis je pakweg de helft van de horizontale snelheid van het steentje zoals gemeten door het afdalende mannetje.
Bartjes
Artikelen: 0

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

Het optreden van een factor 2 verschil tussen de uitkomsten volgens de perkenwet en die op basis van een constant aangenomen horizontale snelheid van het steentje kan analytisch worden begrepen vanuit de binomiale benadering:

http://en.wikipedia....l_approximation

Omdat velen waarschijnlijk de lijn van het verhaal inmiddels zoek zijn citeer ik hier eerst nog even de twee centrale resultaten:
Bartjes schreef: zo 27 jan 2013, 12:26
Michel Uphoff gebruikt een bijzonder referentiestelsel om afstanden en snelheden in te meten, namelijk een stelsel dat langs de toren met het steentje mee naar beneden valt. Dit kan je inderdaad voorstellen als een mannetje dat langs een ladder de toren afdaalt waarbij hij ervoor zorgt onderweg voortdurend op gelijke hoogte met het steentje te blijven. Dit referentiestelsel zullen we voor het gemak met M aanduiden. (De oorsprong van M beweegt tijdens de val van het steentje ten opzichte van het middelpunt van de aarde, maar we spreken af dat deze oorsprong in elk geval aan het begin van de val (t = 0 s) precies in het middelpunt van de aarde ligt.) Zodra het mannetje beneden aankomt zal de horizontale afstand die hij dan tot het steentje meet de gezochte afwijking d zijn. Laat vhor de horizontale snelheid van het steentje zijn zoals deze wordt gemeten in het referentiestelsel M van het mannetje. Wanneer je vhor eenmaal hebt is het verder enkel nog wiskundig rekenwerk om d te bepalen.

Laat A een niet roterend maar wel met zijn oorsprong aan het middelpunt van de aarde verbonden referentiestelsel zijn. Voor h(t) (de hoogte van het steentje op tijdstip t) hebben we in A bij benadering (kogelbaanformule):
\( \mbox{h}(t) = \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 \)
.

Laat R de straal van de aarde zijn, dan komt er bij benadering voor de afstand r(t) van het steentje tot het middelpunt van de aarde:
\( \mbox{r}(t) \, = \, \mbox{R} \, + \, \mbox{h}(t) \)
\( \mbox{r}(t) \, = \, \mbox{R} \, + \, \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 \)
.

De perkenwet (zie Wikipedia) levert dan::
\( \frac{\mbox{d} \, A}{\mbox{d} t} \, = \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{r}^2(t) \, \omega(t) \)
.

Bij het loslaten van het steentje geldt:
\( \frac{\mbox{d} \, A}{\mbox{d} t} \, = \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{r}^2(0) \, \omega(0) \)
\( \frac{\mbox{d} \, A}{\mbox{d} t} \, = \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } (\mbox{R} + \mbox{h}_{toren})^2 \, \Omega \)
.

(Ω is de hoeksnelheid van de aarde.)

Omdat de oppervlaktesnelheid constant is, geldt:
\( {\scriptstyle \frac{1}{2} } (\mbox{R} + \mbox{h}_{toren})^2 \, \Omega \, = \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{r}^2(t) \, \omega(t) \)
\( \omega(t) \, = \, \left (\frac{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}}{ \mbox{r}(t) } \right )^2 \Omega \)
\( \omega(t) \, = \, \left (\frac{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}}{ \mbox{R} \, + \, \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 } \right )^2 \Omega \)
(formule α) .

De valtijd
\( \tau \)
vinden we aldus:
\( \mbox{h}_{toren} - {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} \tau^2 = 0 \)
\( \mbox{h}_{toren} = {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} \tau^2 \)
\( \tau^2 = \frac{2 \mbox{h}_{toren}}{\mbox{g}} \)
\( \tau = \sqrt{ \frac{2 \mbox{h}_{toren}}{\mbox{g}} } \)
(formule β) .

Het verschil in hoeksnelheid van het steentje en het mannetje zal voor torenhoogten tussen 0 en 100 meter voor beide referentiestelsels A en M vrijwel gelijk zijn. Het referentiestelsel M verzakt tijdens de val van het steentje enigszins ten opzichte van A. De oorsprong van M zal zich daardoor tijdens de val van het steentje over een afstand htoren van de oorsprong van A verwijderen. Voor de gemeten hoeksnelheden valt dat effect echter in het niet, omdat een dergelijke (vergeleken met de straal van de aarde) geringe verschuiving van de oorsprong voor de gemeten hoeken van mannetje, steentje en toren nauwelijks verschil maakt. Dus zal het steentje volgens het mannetje bij goede benadering met onderstaande hoeksnelheid ωs(t) bewegen:
\( \omega_s (t) = \omega(t) - \Omega \)
.

Voor de horizontale snelheid vhor(t) van het steentje zoals gemeten door het mannetje zal dan (opnieuw bij benadering) gelden:
\( v_{hor}(t) = \omega_s(t) . \mbox{R} \)
\( v_{hor}(t) = ( \omega(t) - \Omega ) . \mbox{R} \)
\( v_{hor}(t) = \left ( \left (\frac{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}}{ \mbox{R} \, + \, \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 } \right )^2 \Omega - \Omega \right ) . \mbox{R} \)
\( v_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \left (\frac{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}}{ \mbox{R} \, + \, \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 } \right )^2 \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \left (\frac{1}{ 1 \, - \, \frac{\mbox{g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 } \right )^2 \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ \left ( 1 \, - \, \frac{\mbox{g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 \right )^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
(formule γ) .

Deze benadering voor de horizontale snelheid van het steentje in M zal volgens mij betere uitkomsten voor de afwijking d moeten opleveren.
Bartjes schreef: di 29 jan 2013, 15:26
Door mijn hieronder vermelde bericht hier en daar aan te passen vind ik een afleiding voor de horizontale snelheid van het steentje volgens het afdalende mannetje zonder gebruikmaking van de perkenwet.

http://www.wetenscha...post__p__948042

Daarom hoef ik dit bericht ook niet helemaal opnieuw te schrijven, en zal de lezer van dit topic hier veel bekends tegenkomen. De nieuwe afleiding zonder de perkenwet gaat aldus:

Michel Uphoff gebruikt een bijzonder referentiestelsel om afstanden en snelheden in te meten, namelijk een stelsel dat langs de toren met het steentje mee naar beneden valt. Dit kan je inderdaad voorstellen als een mannetje dat langs een ladder de toren afdaalt waarbij hij ervoor zorgt onderweg voortdurend op gelijke hoogte met het steentje te blijven. Dit referentiestelsel zullen we voor het gemak met M aanduiden. (De oorsprong van M beweegt tijdens de val van het steentje ten opzichte van het middelpunt van de aarde, maar we spreken af dat deze oorsprong in elk geval aan het begin van de val (t = 0 s) precies in het middelpunt van de aarde ligt.) Zodra het mannetje beneden aankomt zal de horizontale afstand die hij dan tot het steentje meet de gezochte afwijking d zijn.

Laat in deze nieuwe afleiding v'hor de horizontale snelheid van het steentje zijn zoals deze wordt gemeten in het referentiestelsel M van het mannetje. Wanneer je v'hor eenmaal hebt is het verder enkel nog wiskundig rekenwerk om d te bepalen.

Laat A een niet roterend maar wel met zijn oorsprong aan het middelpunt van de aarde verbonden referentiestelsel zijn. Voor h(t) (de hoogte van het steentje op tijdstip t) hebben we in A bij benadering (kogelbaanformule):
\( \mbox{h}(t) = \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 \)
.

Laat R de straal van de aarde zijn, dan komt er bij benadering voor de afstand r(t) van het steentje tot het middelpunt van de aarde:
\( \mbox{r}(t) \, = \, \mbox{R} \, + \, \mbox{h}(t) \)
\( \mbox{r}(t) \, = \, \mbox{R} \, + \, \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 \)
.

Bij het loslaten van het steentje geldt voor de horizontale snelheid Vhor(0) van het steentje in het referentiestelsel A:
\( V_{hor}(0) \, = \, (\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}) \, \Omega \)
.

(Ω is de hoeksnelheid van de aarde.)

Voor de horizontale snelheid Vhor(t) van het steentje gemeten in A geldt verder (voor niet al te hoge torens) bij goede benadering dat:
\( V_{hor}(t) \, = \, \mbox{r}(t) \, \omega(t) \)
.

(ω(t) is de hoeksnelheid van het steentje in referentiestelsel A op tijdstip t.)

Wanneer we aannemen dat deze horizontale snelheid (bij benadering) constant is, geldt er:
\( V_{hor}(0) \, = \, V_{hor}(t) \)
\( (\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}) \, \Omega \, = \, \mbox{r}(t) \, \omega(t) \)
\( \omega(t) \, = \, \frac{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}}{ \mbox{r}(t) } \, . \, \Omega \)
\( \omega(t) \, = \, \frac{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}}{ \mbox{R} \, + \, \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 } \, . \, \Omega \)
(formule α') .

De valtijd
\( \tau \)
vinden we aldus:
\( \mbox{h}_{toren} - {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} \tau^2 = 0 \)
\( \mbox{h}_{toren} = {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} \tau^2 \)
\( \tau^2 = \frac{2 \mbox{h}_{toren}}{\mbox{g}} \)
\( \tau = \sqrt{ \frac{2 \mbox{h}_{toren}}{\mbox{g}} } \)
(formule β') .

Het verschil in hoeksnelheid van het steentje en het mannetje zal voor torenhoogten tussen 0 en 100 meter voor beide referentiestelsels A en M vrijwel gelijk zijn. Het referentiestelsel M verzakt tijdens de val van het steentje enigszins ten opzichte van A. De oorsprong van M zal zich daardoor tijdens de val van het steentje over een afstand htoren van de oorsprong van A verwijderen. Voor de gemeten hoeksnelheden valt dat effect echter in het niet, omdat een dergelijke (vergeleken met de straal van de aarde) geringe verschuiving van de oorsprong voor de gemeten hoeken van mannetje, steentje en toren nauwelijks verschil maakt. Dus zal het steentje volgens het mannetje bij goede benadering met onderstaande hoeksnelheid ωs(t) bewegen:
\( \omega_s (t) = \omega(t) - \Omega \)
.

Voor de horizontale snelheid v'hor(t) van het steentje zoals gemeten door het mannetje zal dan (opnieuw bij benadering) gelden:
\( v'_{hor}(t) = \omega_s(t) . \mbox{R} \)
\( v'_{hor}(t) = ( \omega(t) - \Omega ) . \mbox{R} \)
\( v'_{hor}(t) = \left ( \frac{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}}{ \mbox{R} \, + \, \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 } \, . \, \Omega \,\, - \,\, \Omega \right ) . \mbox{R} \)
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{\mbox{R} + \mbox{h}_{toren}}{ \mbox{R} \, + \, \mbox{h}_{toren} \, - \, {\scriptstyle \frac{1}{2} } \mbox{g} t^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{\mbox{g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
(formule γ') .

(De boven in het rood gedrukte aanname is twijfelachtig, en het vervolg zal moeten uitwijzen of deze verantwoord is.)
De formules γ en γ' voor vhor en v'hor verschillen enkel in een kwadraatje in de noemer. Voor "kleine waarden" van t (dus voor "lage" torens) kunnen we nu de binomiale benadering toepassen. Dit geeft:
\( v_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ \left ( 1 \, - \, \frac{\mbox{g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 \right )^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \left ( 1 \, + \, \frac{\mbox{-g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 \right )^{-2} \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v_{hor}(t) \approx \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left \{ \left ( 1 \, + (-2) . \left ( \frac{\mbox{-g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 \right ) \right ) \,\, - \,\, 1 \right \} \)
\( v_{hor}(t) \approx \Omega \, \mbox{R} \, . \, \frac{\mbox{g}}{ \mbox{R} + \mbox{h}_{toren}} \, t^2 \)
.
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \frac{1}{ 1 \, - \, \frac{\mbox{g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 } \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v'_{hor}(t) = \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \left ( 1 \, + \, \frac{\mbox{-g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 \right )^{-1} \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v'_{hor}(t) \approx \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \left ( 1 \, + \, (-1) . \frac{\mbox{-g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 \right ) \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v'_{hor}(t) \approx \Omega \, \mbox{R} \, . \, \left ( \left ( 1 \, + \, \frac{\mbox{g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} t^2 \right ) \,\, - \,\, 1 \right ) \)
\( v'_{hor}(t) \approx \Omega \, \mbox{R} \, . \, \frac{\mbox{g}}{2( \mbox{R} + \mbox{h}_{toren})} \, t^2 \)
.

Zodat:
\( v'_{hor}(t) \approx { \scriptstyle \frac{1}{2}} . v_{hor}(t) \)
.
Gebruikersavatar
Wien Ee
Artikelen: 0
Berichten: 3.135
Lid geworden op: wo 19 okt 2005, 14:54

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

Als ik het goed volg, dan zijn de schrijvers het hier erover eens dat de aardrotatie met een valproef kan worden aangetoond. De vraag is nog welke exacte baan zo'n vallend object volgt.

Even een kleine vraag tussendoor. Betekent dit dat we de aardrotatie met dit instrument kunnen remmen?
Heb je interesse in journalistiek? Wij zoeken versterking! Speurwerk, deel van het team, meer weten: klik.
Bartjes
Artikelen: 0

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

confusie schreef: zo 03 feb 2013, 20:59
Als ik het goed volg, dan zijn de schrijvers het hier erover eens dat de aardrotatie met een valproef kan worden aangetoond. De vraag is nog welke exacte baan zo'n vallend object volgt.
Dat klopt. Volgens mij maak je een grote fout (van ca. een factor 1/2) wanneer je uitgaande van het referentiestelsel van het afdalende mannetje het perkenwet-effect verwaarloost.

Even een kleine vraag tussendoor. Betekent dit dat we de aardrotatie met dit instrument kunnen remmen?
Welk instrument? Bij al onze benaderingen hebben we de rotatie van de aarde zelf als gegeven beschouwd. Ik vrees dat je "kleine vraag tussendoor" genoeg stof zal kunnen leveren voor een nieuw topic. Al met al een leuke nieuwe uitdaging...

Eerste idee: de aardrotatie zal toenemen. Zie:

http://nl.wikipedia.org/wiki/Wet_van_behoud_van_impulsmoment
Gebruikersavatar
Wien Ee
Artikelen: 0
Berichten: 3.135
Lid geworden op: wo 19 okt 2005, 14:54

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

Met het (meet)instrument bedoel ik de toren waarvan een steentje naar beneden valt. Als het waar is dat dit steentje een horizontale snelheid heeft wanneer het de grond bereikt, dan zal het steentje in horizontale richting energie hebben. Die energie komt van de aarde die iets langzamer is gaan draaien toen het steentje naar de top van de toren is gebracht, veronderstel ik.

Komt het steentje weer terug op de grond, en remt het zijn horizontale beweging, dan zal de aardrotatie toenemen. Maar als je de snelheid meet, dan zal een deel van die kinetische energie overgaan in een andere vorm, bijvoorbeeld elektrische energie. Die energie is niet gebruikt om de aardrotatie weer te versnellen. Ergo, de aardrotatie neemt af door dit experiment?
Heb je interesse in journalistiek? Wij zoeken versterking! Speurwerk, deel van het team, meer weten: klik.
Bartjes
Artikelen: 0

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

Klassiek gesproken moet steeds aan behoud van impulsmoment voldaan zijn zolang er geen extern koppel op het systeem werkt, los van wat er energetisch allemaal nog meer gebeurt.

De zaak zou ingewikkelder worden wanneer het steentje na het neerkomen wrijvingsloos over het aardoppervlak zou kunnen verder glijden. Dan heb je niet langer voor en na de val één star lichaam waar je behoud van impulsmoment op kunt toepassen.
Gebruikersavatar
Michel Uphoff
Moderator
Artikelen: 0
Berichten: 8.167
Lid geworden op: di 01 jun 2010, 00:17

Re: Bewijs aardrotatie met valproef


Eerste idee: de aardrotatie zal toenemen.
Dat hangt m.i. af van het moment waarop je gaat meten.

Meet je vanaf het moment dat de steen gaat vallen, dan zal de Aarde iets (in feite natuurlijk onmeetbaar) sneller gaan roteren, er verdwijnt immers massa aan een 'uitgestoken' arm. Net zoals een schaatser in een pirouette sneller zal gaan draaien als hij een gewicht in zijn uitgestrekte hand zal loslaten.

Maar neem je een echte nul-situatie: De steen ligt aanvankelijk op dezelfde plek waar hij neer gaat komen, dan moet voor en na de val het impulsmoment van het systeem steen-Aarde hezelfde zijn. De steen moet dan eerst nog omhoog de toren op, waardoor de aardrotatie wat zal vertragen.
Gebruikersavatar
jkien
Moderator
Artikelen: 0
Berichten: 5.694
Lid geworden op: ma 15 dec 2008, 14:04

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

Het volgende excelplaatje leek me nog interessant. Het zijn vier torens naast elkaar, over elke toren wordt vanaf de grond een kogel geschoten. De voet van een toren wordt aangeduid door een O.

De blauwe curves zijn de kogelbanen volgens het inertiaalstelsel (x,y), en de roze curves zijn de kogelbanen volgens het geodetische coordinatenstelsel (x',y'). "Geodetisch" genoemd omdat het het stelsel is van landmeters en cartografen, perfect geschikt voor een landschap zonder bewegende objecten. Dit geodetische stelsel is het ons vertrouwde stelsel dat de hele dag met ons mee draait, waarin de toren niet kantelt maar stilstaat. Het is geen inertiaalstelsel. In dit geodetische stelsel beweegt het 'mannetje op de ladder' zich keurig langs de y'-as. Het tijdstip waarop de kogel het hoogste punt bereikt (t=0) is het tijdstip waarop de y'-as en de y-as samenvallen.

Op het hoogste punt heeft de kogel volgens het inertiaalstelsel snelheid vK, en de top van de toren snelheid vT. (Volgens het geodetische stelsel snelheden vK' en vT').

Geval C is wat in dit topic voortdurend de aandacht kreeg: vK= vT ;

In geval B wordt de kogel volgens het inertiaalstelsel verticaal omhoog geschoten ;

In geval A wordt de kogel volgens het inertiaalstelsel zodanig naar het westen geschoten dat vK= -vT ;

In geval D wordt de kogel volgens het inertiaalstelsel zodanig naar het oosten geschoten dat vK= 2vT.

Het is riskant om in berekeningen de twee coordinatenstelsels door elkaar te gebruiken. Ik had de indruk dat Michel dat deed in [post=947354]#37[/post]: de constante horizontale snelheid hoorde bij het inertiaalstelsel, terwijl de horizontale afstand naar de toren bij het geodetische stelsel hoorde.

Het plaatje laat zien dat de horizontale component van de eindsnelheid van de roze baan in geval C veel groter is dan die van de blauwe baan (iets wat speelde in [post=947794]#65[/post]).

Het plaatje laat zien dat stijgen en dalen symmetrisch is (iets wat bestreden werd in [post=947847]#67[/post]).
Toren4
Toren4 838 keer bekeken
In deze figuur verschillen de horizontale en de verticale schaal ongeveer een factor 1000.

De blauwe curves zijn parabolen (1e orde benadering, torenhoogte 100 m).
Gebruikersavatar
Michel Uphoff
Moderator
Artikelen: 0
Berichten: 8.167
Lid geworden op: di 01 jun 2010, 00:17

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

Het plaatje laat zien dat stijgen en dalen symmetrisch is (iets wat bestreden werd in #67).


Ik heb niet beweerd dat stijgen en dalen asymmetrisch is, dat blijkt ook uit mijn conclusies:


Voor vallende steen: 1/3 (naar oosten)

Voor omhoog geschoten steen: - 2/3 (naar westen)

Voor omhoog geschoten en weer teruggevallen steen: - 4/3 (naar westen)


Ik beweer in dat bericht dat er een factor -2 in de eindafstand zit tussen een steen die met een grotere omtreksnelheid van een toren valt en een die met een omtreksnelheid gelijk aan die van het aardoppervlak omhoog geschoten wordt.
Bartjes
Artikelen: 0

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

Michel Uphoff schreef: zo 03 feb 2013, 22:31
Dat hangt m.i. af van het moment waarop je gaat meten.

Meet je vanaf het moment dat de steen gaat vallen, dan zal de Aarde iets (in feite natuurlijk onmeetbaar) sneller gaan roteren, er verdwijnt immers massa aan een 'uitgestoken' arm. Net zoals een schaatser in een pirouette sneller zal gaan draaien als hij een gewicht in zijn uitgestrekte hand zal loslaten.
Zolang aan de perkenwet voldaan is, blijft het impulsmoment van het steentje onveranderd.

http://nl.wikibooks.org/wiki/Klassieke_Mechanica/Centrale_kracht#De_wetten_van_Kepler

Het impulsmoment (en daarmee de rotatiesnelheid van de aarde) zal tijdens de val van het steentje dus ook niet veranderen. Pas als het steentje op het aardoppervlak inslaat krijgt de aarde van het steentje een zwieper en gaat zij ietsjes sneller draaien.
Maar neem je een echte nul-situatie: De steen ligt aanvankelijk op dezelfde plek waar hij neer gaat komen, dan moet voor en na de val het impulsmoment van het systeem steen-Aarde hezelfde zijn. De steen moet dan eerst nog omhoog de toren op, waardoor de aardrotatie wat zal vertragen.
Mee eens - maar dat is een ander geval.
Gebruikersavatar
jkien
Moderator
Artikelen: 0
Berichten: 5.694
Lid geworden op: ma 15 dec 2008, 14:04

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

Michel Uphoff schreef: ma 04 feb 2013, 12:58Ik heb niet beweerd dat stijgen en dalen asymmetrisch is, dat blijkt ook uit mijn conclusies ...

Ik beweer in dat bericht dat er een factor -2 in de eindafstand zit tussen een steen die met een grotere omtreksnelheid van een toren valt en een die met een omtreksnelheid gelijk aan die van het aardoppervlak omhoog geschoten wordt.
Ok, dat had ik niet zo begrepen. Dan correspondeert die verticaal langs de toren omhoog geschoten kogel met een nieuw geval E in de figuur van [post_id=949313]#101[/post]. In de figuur ligt geval E als het ware links van geval A, de roze boog E heeft op de grond een verticale raaklijn. Dat is het geval als vK= -2vT, en boog E is dan inderdaad 2x zo breed (op voethoogte) als boog C.

Maar in absolute zin heeft, in mijn berekening, boog C de breedte
\( 2d = (4/3) \,\, \Omega \, H \, \tau \)
(op voethoogte), en boog E de breedte
\( 2d = (8/3) \,\, \Omega \, H \, \tau \)
. Dus blijft mijn berekening een factor 2 verschillen met jouw berekening. Bericht [post_id=947847]#67[/post] heeft in dat opzicht niets opgelost.
Gebruikersavatar
Michel Uphoff
Moderator
Artikelen: 0
Berichten: 8.167
Lid geworden op: di 01 jun 2010, 00:17

Re: Bewijs aardrotatie met valproef

Het impulsmoment (en daarmee de rotatiesnelheid van de aarde) zal tijdens de val van het steentje dus ook niet veranderen. Pas als het steentje op het aardoppervlak inslaat krijgt de aarde van het steentje een zwieper en gaat zij ietsjes sneller draaien.


Eens. Ik formuleerde het niet correct. Maar dat de Aarde navenant langzamer ging draaien toen de steen tegen de toren omhoog gehesen werd, ging daar dus aan vooraf. Daar wees ik op als zijnde een echte 'nul' situatie voor het impulsmoment van het systeem aarde-steentje.

Terug naar “Ruimtefysica”