Met een beperkt aantal formules kun je het ook als volgt inzien.
De zwaartekracht die op elk voorwerp werkt noemen we
\(F_z\)
. Deze is gelijk aan de massa
\(m\)
van het voorwerp maal de valversnelling
\(g\)
:
De versnelling
\(a\)
die veroorzaakt wordt door de kracht op een voorwerp wordt bepaald door de tweede wet van Newton:
\(F = m \cdot a\)
. Omschrijven levert dan op:
\(a = \frac{F}{m}\)
. Er geldt dus dat, wanneer de enige kracht op een voorwerp de zwaartekracht is, zijn versnelling gegeven wordt door:
onafhankelijk van zijn massa.
-------------------------------------------------------
De wrijvingskracht op een voorwerp wordt bepaald door zijn vorm, en niet door zijn massa. Laten we aannemen dat het bekertje en de steen dezelfde vorm hebben, en dus een even grote wrijvingskracht. Deze noemen we
\(F_w\)
. Om nu de versnelling van een voorwerp te berekenen, moeten we eerst de totale kracht weten:
\(F = F_z - F_w\)
, waar het minteken gebruikt wordt om aan te geven dat de zwaartekracht en de wrijvingskracht in tegengestelde richting werken. Nu geldt voor de versnelling:
Als je naar deze formule kijkt, zie je dat voor gelijke valversnelling
\(g\)
(en die is per definitie gelijk!) en voor gelijke wrijvingskracht
\(F_w\)
geldt dat de versnelling van een voorwerp groter is naarmate zijn massa groter is. De tweede term wordt dan namelijk kleiner, en je trekt dan dus een kleiner getal af van
\(g\)
en je houdt een grotere versnelling over.