Best lezer,
1. Mag ik u vragen volgende tekst te beoordelen op logische samenhang. De tekst is onderverdeeld in genummerde paragrafen, zodat u paragraaf per paragraaf kan beoordelen op zijn merites. Een kritische beoordeling is welkom, maar een “akkoord” of “niet akkoord” van uwentwege zou mij reeds voorthelpen. Ik kan u uiteraard niet verzoeken om alles te lezen,maar met een kritisch oordeel over individuele paragrafen, maakt u me al blij. Ook hulp bij het omzetten van de bewoording van de tekst, in een taal die voor de fysica en wiskunde, meer aanvaardbaar is, is meer dan welkom.
2. Zijn en niet zijn.
2.1. Uit waarneming is voldoende gebleken dat een nieuwe fysische toestand slechts uit een vroegere toestand met fysische eigenschappen kan ontstaan. Een ontstaan uit het “niets” (een toestand zonder fysische eigenschappen) is nog nooit op een wetenschappelijk verantwoorde manier waargenomen. We verheffen deze vaststelling tot axioma. Verder generaliseren dit axioma tot het universum (de verzameling van alles wat fysische eigenschappen heeft) als geheel, en besluiten dat het heelal, zoals we het nu kunnen waarnemen, ontstaan is uit een vroegere toestand met fysische eigenschappen. Hieruit concluderen we dat het heelal altijd in een of andere vorm heeft bestaan.
2.2. Bovenstaande gedachte is al lang bekend, en zelfs radicale atheïsten stappen nu af van de idee dat het heelal ontstaan is uit een destabilisering van het “niets” als we niets beschouwen als een fenomeen zonder fysische eigenschappen. (zie bv. Stenger).
2.3. Er zijn ook andere definities van “niets” mogelijk. We kunnen “niets” bv. ook definiëren als iets dat we in principe nooit (zullen) kunnen waarnemen, omdat het niet tot ons heelal behoort. Deze definitie heeft echter een metafysische consequentie, nl. het heelal kan dan niet ontstaan uit iets dat niet tot het heelal behoort, en iets kan dan niet ontstaan uit iets dat we in principe niet kunnen waarnemen, omdat het niet tot het heelal behoort, maar behoudt wel de stelling dat het heelal altijd bestaan heeft, en ongeschapen is. Dit zullen materialisten graag horen, maar is wetenschappelijk moeilijk te bewijzen. Bovendien is er ook nog een andere consequentie, dat theologen dan weer graag zullen horen, namelijk dat er iets bestaat dat niet geschapen is. Maar laat ons het bij de eerste definitie houden (2.1.).
2.4. Het heelal kent, in deze redenering (2.1.), geen ruimtelijke begrenzing. Het heelal kan niet aan “niets” grenzen, en er ook niet mee in interactie treden. Het heelal is dus als geheel, in natuurkundige zin, een gesloten systeem, en beslaat een oneindige ruimte.
2.5. Opgelet, lege ruimte (ruimte zonder materie) is niet “niets”, want ze kan gemeten worden en heeft dus dimensies (een fysische eigenschap), en bovendien neemt de kwantumfysica in het vacuüm (materieloze ruimte) ook het fenomeen “vacuümenergie” waar. Als iets meetbare energie en afmetingen heeft , dan heeft het fysische eigenschappen en behoort het tot ons universum, en is het niet “niets”.
3. De oorzaak van het huidige heelal
We werken bovenstaande redeneringen hier verder uit.
3.1. Vaak stelt men dat elke toestand veroorzaakt is door een oorzaak, en dat er steeds een keten bestond van oorzaak en gevolg, dit zou dan ook gelden voor ons universum. Deze stelling leidt echter tot de paradox dat het heelal geen eerste toestand heeft gekend, maar een eeuwige keten van oorzaak en gevolg, Het universum is in deze paradoxale redenering steeds een gevolg, zonder eerste oorzaak. Deze paradox kunnen we enkel omzeilen, als we ons een onbewogen oorzaak indenken. Die eerste toestand was van een andere orde, in die zin hij niet ontstaan is. Als we hier bovengenoemd axioma aanknopen (het dynamische, veranderende heelal kan niet ontstaan uit iets zonder fysische eigenschappen), dan kan men, mijn inziens, enkel tot de conclusie komen dat er “iets” met metafysische eigenschappen (geen ontstaan) aan de basis ligt van het dynamische heelal zoals we dit kennen. Dit “iets” is dan niet veroorzaakt door een vroegere toestand, en bestond derhalve eeuwig, zonder dat het gevolgen veroorzaakte. Dit “iets” was onaftelbaar oneindig, aangezien er in die toestand niets gebeurde en er geen veranderingen optraden, die meetbaar waren in tijdsmaten.
3.2. Dit iets kan mijn inziens enkel de ruimte geweest zijn. Ik redeneer hierbij dat ruimte (vacuüm zonder materie) niet kan ontstaan als er geen ruimte is om te ontstaan. Ontstaan is arbeid, en arbeid is een kracht uitgeoefend over een bepaalde afstand (W= F*s). Afstand is ruimte. Bovendien is er tijd nodig, zoals uit een andere definitie blijkt ( W=F*t). Voor de arbeid van het ontstaan (bv. van materie) is ruimte, tijd en energie (als voorloper van kracht) nodig. Het vacuüm biedt ons dit allemaal: het bestaat in de tijd, neemt ruimte in, en bezit vacuümenergie. Maar deze ruimte kan niet ontstaan zonder al te bestaan, het is dus een noodzakelijke voorwaarde. Het lijkt op de “onbewogen beweger” van Plato.
4. Het oerheelal en de eerste gebeurtenis
4.1. Een fysische gebeurtenis neemt altijd plaats op een ruimtelijk coördinaat (een plaats). Een coördinaat of plaats kan geen plaats innemen, als het niet in een ruimtelijke context gedacht wordt. Waarmee ik bedoel, dat een coördinaat slechts een coördinaat is, als het deel uit maakt van een verzameling andere coördinaten, die samen een ruimte vormen. Daaruit volgt dat een coördinaat omringt is door andere coördinaten waarvoor hetzelfde geldt. Als we dit doordenken bekomen we een ruimtelijk oneindige driedimensionale verzameling van coördinaten.
Conclusie: Het oerheelal was eenzijdig eeuwig (ontelbaar oneindig in tijd, tot op het ogenblik dat een verandering plaatsgreep) en driedimensionaal en oneindig in ruimtelijke zin.
4.2. De eerste gebeurtenis, veroorzaakte een dynamiek in het heelal die we nu nog kunnen waarnemen. Met de eerste gebeurtenis, kwam een einde aan de onmeetbare (onaftlbare) oneindigheid. Wat niet noodzakelijk inhoud dat het heelal niet meer oneindig zou kunnen zijn. Maar vanaf toen, was de tijd in principe meetbaar. Het dynamische heelal was ontstaan, waarin de oorzaken een gevolg kennen, materie ontstond en gebeurtenissen plaatsgrepen. De gevolgen van die oorzaak (eerste gebeurtenis met als gevolg een zich uitbreidende keten van oorzaak en gevolg ) kunnen in een tijdskader geplaatst worden aan de hand van een referentiegebeurtenis. Dit noemen we de meetbare tijd.
5. Energie
5.1. Het oerheelal zoals ik dit concipieer, was een onaftelbaar eeuwige stabiele toestand van oorzaak zonder gevolg, tot op een bepaald punt, waar de meetbare tijd begon. Die stabiele toestand, zonder oorzaak, kunnen we echter een potentiële energie toeschrijven. Zonder de aanwezigheid van potentiële energie kon de toestand van “eeuwige oorzaak” immers geen gevolg kennen. Veranderen van toestand van oorzaak naar eerste gevolg is arbeid, en arbeid vergt energie, (of omzetting van potentiële energie in kinetische energie). De mogelijkheid om te veranderen, noemen we potentiële energie.
5.2. Om een mogelijkheid tot veranderen te hebben moet er een (potentieel) verschil zijn in mogelijkheden, namelijk de oorzaak kan veranderen in een gevolg. Er moet een verschil zijn in energetische toestand, of een potentiaal. Dit kunnen we uitdrukken in plus, min ten aanzien van een evenwicht tussen plus en min, dat we nul noemen (x-x=0, waarbij +x groter is dan nul, en –x kleiner is dan nul).
5.3. Een initieel verschik in energetische toestand kunnen we vinden in het contrast tussen het geheel, dat een oneindig grote plaats inneemt en een verzameling is, en een coördinaat dat beperkt is in plaats. We kunnen ook schrijven dat er een energetisch verschil is tussen het geheel en de individuele delen, of het energetisch verschil tussen het streven naar het oneindig ongedefinieerde grote (het oneindig grote) en een steeds grotere definiëring van het coördinaat naar de infinitisimale plaats. In het volgende nummer gaan we hierop verder.
6. De coördinaten
6.1 Op elke plaats in het heelal bevindt zich een coördinaat (ruimtebit). Elk coördinaat in een oneindige ruimte kan in principe gelijk welke ruimte aannemen, behalve oneindig groot. Wiskundig geldt voor een ruimte x*∞=∞, waarbij de ruimtebit x alle volumes kan hebben behalve oneindig Bv. een oneindige ruimte kan zowel een oneindig aantal ruimtebits van 100 km³ bevatten als een oneindig aantal ruimtebits van 1 nm³. Beide (theoretische) coördinaten, hoe groot of hoe klein ze ook zijn vormen respectievelijk een oneindig klein deel van de oneindige ruimte. Dit is een van de paradoxen van oneindigheid. We kunnen ons een heelal voorstellen waarbij kleinste coördinaat 100 Km³ is en een waar de kleinste coördinaat 1 nm³ is. In elk heelal zal het aantal coördinaten oneindig zijn. Dit biedt, theoretisch, een piste voor een multiversum, waar er een oneindig aantal universa bestaan met coördinaten van verschillende inhoud. Een coördinaat moet echter telkens een driedimensionale inhoud hebben, want de coördinaten moeten als som een oneindige inhoud vormen, en dat kan niet als de coördinaten nul zijn, want 0*∞=0. Alle mogelijke coördinaten hebben dus een driedimensionaal volume.
6.2. Er is wel een factor waar de afmeting van de ruimtebit een rol speelt. Elk coördinaat kan gelden als middelpunt van de oneindige ruimte. Hoe kleiner het coördinaat, hoe beter dit middelpunt is gedefinieerd.
6.3. Bovenstaande beschrijven we in een analogie. Een Euclidiaanse rechte, is oneindig lang, en bestaat uit een oneindig aantal lijnstukken, waarvan de lengte elke lengte kan hebben, behalve oneindig. Elk punt (lijnstuk) op de rechte kan gezien worden als het middelpunt van die rechte, en hoe kleiner het bewuste lijnstuk, hoe beter het middelpunt gedefinieerd is, en hoe kleiner de onzekerheid over de positie van dit middelpunt. Zo een lijnstuk moet echter een reële lengte hebben, anders kan de som van de lijnstukken als som geen oneindige rechte vormen. De stelling dat een rechte een verzameling van dimensieloze punten is, is in deze context onlogisch, want met nuldimenionale punten kan men geen dimensionale rechte maken. Zo geldt het ook voor een oneindige ruimte, die niet kan bestaan uit dimensieloze punten.
6.3. Bestaat er dan zoiets als een kleinste ruimtebit of coördinaat? Klein en groot zijn relatieve begrippen en geen objectieve. Er bestaat eigenlijk alleen kleiner dan een norm, en groter dan een norm. Die norm kan slechts bepaald worden door een waarnemer, en is dan ook een subjectief oordeel. In die zin bestaat oneindig klein niet, als objecief oordeel, de norm kan immers steeds bijgesteld worden. In ons heelal kan men zich wel een kleinste ruimte indenken, zo is er een berekend door Max Planck. Ook het gegeven dat quanta energie slechts in beperkte hoeveelheden kan opgenomen worden in de ruimte van ons universum, wijst in die richting. Zoals we als schreven kunnen we ons echter een multiversum voorstellen waar andere (grotere of kleinere) coördinaten voorstellen, met andere kwanta en kwantumfysica. We kunnen deze andere universa niet waarnemen, omdat ze op een andere golflengte werken.
7. Het oerheelal als structuur
7.1. Het oerheelal is in deze optiek een verzameling van even grote ruimtebits of coördinaten (kleinst mogelijke plaatsen in de context van dit heelal). Elk ruimtebit is een gelijkwaardig “middelpunt” van dit oneindige heelal. Het bezit ook op potentieel vlak eigenschappen van het universum. Het kan potentieel streven naar een oneindig grote plaats, en doet dit met een afstotende (negatieve) kracht, namelijk de negatieve elektriciteit. In dit stadium is de ruimtebit een gesloten systeem (tenzij het verstoord wordt). We noemen dit de elektron fase. Het ruimtebit kan ook streven naar een zo klein mogelijk formaat en plaatsdefiniëring, en doet dit met een aantrekkende kracht of de positieve elektrische kracht, dit noemen, we de massafase. Beide krachten zijn even sterk, en ageren als actie-reactie. Het verschil in fase (oscillatie tussen twee fasen kunnen we afleiden uit de onzekerheid van Eisenberg, en de berekening van de planklengte en het kwantum, en het voorkomen van positief en negatief in de vacuümenergie). Aangezien alle ruimtebits gelijkwaardig zijn, vertonen ze allen dit mechanisme van oscillatie. De helft van de ruimtebits van dit hypothetische oerheelal, is de helft van de ruimtebits in positieve fase, en de andere helft in negatieve fase. Zo is het oerheelal een harmonisch oscillerend geheel, en is oneindig een paar getal.
7.2. Elke ruimtebit kan niet oneindig klein worden, want het wordt daarin gehinderd door de omringende ruimtebits in aantrekkende fase. En kan niet oneindig groot worden door de afstotende fase van de omringende ruimtebits in afstotende fase. (de magnetische component van de werking). Het ruimtebit oscilleert dan tussen twee in omvang beperkte fasen, die ver van hun theoretische limiet blijven (oneindig groot en oneindig klein. Als geheel is de oerruimte neutraal, omdat er evenveel ruimtebits positief als er negatief zijn.
7.3. In principe zijn ruimtebits oscillerende krachtveldjes, dus in principe sferisch. Bolvormige ruimtes sluiten echter niet naadloos op mekaar aan, en er zouden plekken niets overblijven tussen de sferen, en niets bestaat niet in het universum. Het meest economische vorm voor een dergelijke ruimtebit is het viervlak, waarbij elk ruimtebit, bv. in maximale fase, omringt is door vier ruimtebits in maximale afstotende fase die grenzen aan de zijden van het beschouwde viervlak. Op de hoekpunten van het viervlak vinden we dan vier ruimtebits in aantrekkende of ruimtelijk kleinste fase.
PS. In een volgende tekst zal ik het ontstaan van materie bespreken, als men mij dat toelaat.
Groeten,
Pol Cock