Juist! Dat maakt een boel duidelijk.
Laat:
l = lengte van de ketting in beweging.
s = lengte van een schakel van de ketting.
λ = lineaire massadichtheid van de ketting.
v = de stationaire snelheid van de ketting.
g = de gravitatieversnelling.
FA = is de kracht waarmee de ketting uit bakje A wordt getrokken.
R = is de reactiekracht waarmee de ketting uit bakje A wordt geduwd.
Binnen een tijdje Δt wordt een stukje ketting ter lengte v.Δt uit bakje A getrokken, en daarmee op een snelheid v gebracht. De toename in impuls is dan:
Δp = v.Δt . λ . v .
Δp = Δt . λ . v2 .
Zodat:
FA + R = Δp / Δt
FA + R = λ . v2 .
Binnen een tijdje Δt wordt een stukje ketting ter lengte v.Δt uit bakje A op een snelheid v gebracht. De toename in kinetische energie is dan:
ΔEk = 1/2 . (v.Δt . λ) . v2 .
Wanneer we er vanuit gaan dat op dit punt alleen de kracht FA aan de kinetische energie bijdraagt en dat alleen hier in het toestel noemenswaardige verliezen optreden, dan vinden we:
ΔEk = η . FA . (v.Δt) .
Zodat:
1/2 . (v.Δt . λ) . v2 = η . FA . (v.Δt)
1/2 . λ . v2 = η . FA .
Waardoor:
1/2 . ( FA + R ) = η . FA .
Laat nu:
μ = R/(FA + R) .
Dan vinden we:
1/2 . ( FA + μ/(1-μ).FA ) = η . FA
1/2 . (1 + μ/(1-μ)) . FA = η . FA
1/2 . 1/(1-μ) = η
η = 1/2 . 1/(1-μ) .
In berichtje #249 hadden we al:
l = 2 . η . d .
Dus komen we tot:
l = 1/(1-μ) . d .
En daarmee kun je voor diverse vormen van het boogje de hoogte uitrekenen.