WesselNatuurkunde schreef:
dramatisch uitgelegd.
Valt misschien wel mee hoor. In post 4 hierboven zeg ik niet zo heel veel anders dan in post 2, toch viel bij post 2 je kwartje nog niet. Dus uitleg hoeft niet per se "dramatisch" te zijn om niet op zijn plek te vallen.
Schuifwrijving treedt op als twee oppervlakken langs het contactoppervlak langs elkaar zouden kunnen schuiven.
We leggen even een blok hout op een vloer en bekijken dat contactoppervlak onder een microscoop in dwarsdoorsnede:
Met het blote oog lijken die oppervlakken glad, maar dat valt eigenlijk best tegen:
- statische wrijving 1688 keer bekeken
Je kunt je voorstellen dat het niet mee zal vallen om dat blauwe blok opzij naar rechts te duwen, dat haakt allemaal nogal in elkaar, en dat blauwe blok moet eigenlijk zelfs een tikje omhoog om fatsoenlijk opzij te gaan. Verder oefenen de moleculen op de respectieve oppervlakken elektromagnetische krachten op elkaar uit, die we veelal samenvatten onder de naam
Van der Waalskrachten. Hoe meer moleculen hoe dichter bij elkaar zijn, hoe sterker de "binding" tussen de twee oppervlakken. Dat betekent ook dat twee supergladde oppervlakken elkaar eigenlijk best goed kunnen vasthouden. Glad staal op glad staal glijdt moeilijker dan je intuïtief zou denken, daarom kun je een duizenden tonnen wegende trein (stalen wielen op stalen rails) toch zonder slippende wielen goed op gang trekken.
In de statische (niet bewegende) situatie hebben we door die wat in elkaar gezakte oppervlakken dus wat mechanische weerstand en redelijk wat contactpunten en dus veel mogelijkheden voor sterke Van der Waalskrachten. En hoe harder de oppervlakken tegen elkaar gedrukt worden, hoe sterker dat wordt.
Er is een nagenoeg evenredig verband tussen de kracht die nodig is om de boel te laten gaan schuiven, en de kracht die die twee oppervlakken op elkaar duwt. De kracht uitgeoefend door een oppervlak noemen we ook wel de "normaal"kracht Fn. ("normaal" in de wiskundige betekenis, dwz "loodrecht op")
F
w =
µ·F
n. Die
µ is de
wrijvingscoëfficiënt, een dimensieloos getal, dat afhangt van de twee materialen die met elkaar in contact zijn.
In die link vind je ook een lijstje met wat typische waarden voor die wrijvingscoëfficiënt.
Merk op dat er in die tabel 2 kolommetjes met wrijvingscoëfficiënten staan:
- mu 1691 keer bekeken
(
NB: je kunt allerlei tabellen vinden met afwijkende en soms zelfs elkaar tegensprekende waarden: dit valt niet te berekenen, kwestie van metingen doen, en dat valt niet altijd even goed te reproduceren.)
µ
s geldt in de statische situatie. Rekenvoorbeeld: Een blok aluminium met een gewicht van 20 N ligt op een horizontale stalen plaat. Er is een zijdelingse kracht van 0,61 x 20 = 12,2 N nodig vóórdat dat blok in beweging komt. Duw zijdelings met 12,1 N en er gebeurt niks, duw nog nét iets harder en het blok schiet ineens los.
Wat heb je nu gedaan?
Je hebt die blokken een klein beetje van elkaar geduwd, zodat het minder in elkaar haakt en er minder nabije contactpunten zijn:
- sdynamische wrijving 1689 keer bekeken
De krachten tussen de oppervlakken zijn dus kleiner geworden. Nu de boel eenmaal in beweging is hoef je dus minder hard te duwen om de zaak ook in beweging te houden. We hebben nu te maken met de "dynamische" wrijvingscoëfficiënt
µd. Blijf duwen met een zijdelingse kracht van 0,47 x 20 = 9,4 N tegen dat blok, dan duw je even hard als dat de krachten tussen de oppervlakken tegenwerken, nettokracht dus 0 N, en het blok blijft met constante snelheid schuiven.
Zak echter éven onder die 9,4 N, en je geeft de boel weer de gelegenheid om in elkaar te zakken, sterkere contacten te maken en ineens heb je te maken met een sterk stijgende wrijving: De boel valt redelijk abrupt stil. Leuk proefje: duw met je vingertoppen op een gladde tafel of zo, en probeer vooruit te schuiven; doe dat voorzichtig genoeg, en je merkt dat je vingers met schokjes vooruit gaan. Je schakelt steeds over van dynamische naar statische wrijving.
Statische wrijving is in het algemeen groter dan dynamische wrijving. Dit geldt voor verreweg de meeste combinaties van stoffen, maar natuurlijk zijn er ook uitzonderingen. In deze tabel op wikipedia blijkt rubber een zeer sterke uitzondering.
Nou zijn er vele soorten rubber, maar ik vertrouw deze tabel niet helemaal: als glijdend rubber meer wrijving zou bieden dan statisch contact zouden ABS-installaties op auto's zinloos, ja zelfs contraproductief zijn, en zou je een auto met blokkerende en dus slippende wielen beter de bocht om krijgen dan met gewoon draaiende wielen. De praktijk leert ons anders, dus deze cijfers komen mogelijk uit wat exotische proefjes met exotische rubbersoorten (of zijn simpelweg blatante vergissingen). In andere tabellen vinden we weer andere cijfers.
Merk op dat in de formule voor schuifwrijvingskracht de grootte van het contactoppervlak NIET voorkomt. Op zich wel logisch: spreid eenzelfde kracht over een groter oppervlak (lagere druk dus) en je hebt
op microscopische schaal ondanks dat groter oppervlak toch maar ongeveer evenveel contactpunten.
Hier is rubber in het algemeen overigens wél een uitzondering. Laten we het maar een een "plak" factor noemen. Bredere banden zorgen dus wel voor een betere "grip" , al is het niet zo dat een 2 x zo brede band ook 2 x zoveel "grip" heeft.
zover mee?