Moderator: physicalattraction
Wat op dit moment mijn doel is is vooral het betwisten ervan. Het opmerken dat er een paradox is, en zo simpel mogelijk omschrijven van die paradox, er een duidelijk beeld van krijgen.Professor Puntje schreef: Je kunt nu betwisten dat 1/3 = 0,333... maar dan zul je ook met een alternatief getallensysteem moeten komen. En de vraag is dan of met dat alternatief de natuur wel juist wordt beschreven.
En als je het tijdstip niet kan bepalen, is het natuurlijk logisch dat je dan ook de locatie niet kan bepalen.
gallo schreef: Trouwens volgens mij ben ik eruit, heb weer een helder beeld. Wat ik eerder vanavond zei klopt niet want je kan 1 seconde net zo min in 3 gelijke delen opsplitsen. En als je het tijdstip niet kan bepalen, is het natuurlijk logisch dat je dan ook de locatie niet kan bepalen.
Waar haal je dat van? Elk natuurkunde boek gaat uit van een continue tijd en afstand, dus volgens de theorie kan je 1 seconde dus wel perfect in 3 delen.gallo schreef: Wat ik eerder vanavond zei klopt niet want je kan 1 seconde net zo min in 3 gelijke delen opsplitsen. En als je het tijdstip niet kan bepalen, is het natuurlijk logisch dat je dan ook de locatie niet kan bepalen.
gallo schreef: Omdat ik er altijd van uit ben gegaan dat als A en B in een rechte lijn bewegen, dat de beweging van B t.o.v. A dan ook gewoon een rechte lijn is.
Maar voor de duidelijkheid, dat is dus niet helemaal waar, omdat je door de snelheid van B genoodzaakt bent de afgelegde weg van A in gelijke lijnstukken op te delen (op te schrijven in een bepaald-tallig stelsel) op de momenten waarop je 'de waarneming' doet (het getal opschrijft). er zijn daartussen dan ook momenten geweest waarop je wel jouw locatie kan bepalen op die lijn, maar niet de locatie van het andere object ding dat met je meereist door de ruimtetijd.
Waarom moet je de afgelegde weg van A opdelen in gelijke stukken en wat heeft dat te maken met de snelheid van B?gallo schreef:Maar voor de duidelijkheid, dat is dus niet helemaal waar, omdat je door de snelheid van B genoodzaakt bent de afgelegde weg van A in gelijke lijnstukken op te delen (op te schrijven in een bepaald-tallig stelsel) op de momenten waarop je 'de waarneming' doet (het getal opschrijft).
Dat kan inderdaad, maar ook dan, zodra je gaat tekenen ben je genoodzaakt om bij de afgelegde weg van A rekening te houden met die van B. En mocht er een nieuwe (ongunstige) snelheid bijkomen, dan moet je alle afgelegde wegen weer opnieuw intekenen. Dat is toch verre van ideaal.Marko schreef: Je kunt ook zeggen dat je de weg die A aflegt definieert aan de hand van de snelheidsvector, die van B ook, en dat je aan de hand daarvan de snelheidsvector die de derde lijn typeert berekent.
Dan kun je voor elk willekeurig tijdstip de bijbehorende positie berekenen.