efdee schreef:
De grote snelheid van het elektron in een extreem kleine ruimte wekt de indruk, dat het elektron overal tegelijk zou zijn. Dat is ook bolsymmetrisch te zien.
(De stap van twee- naar driedimensionaal is voor mij nog niet evident.)
In de QM gaat het erom dat het elektron
daadwerkelijk overal tegelijk is. Het idee dat het een puntdeeltje is dat heel erg snel beweegt en daarom overal tegelijk
lijkt te zijn klopt dus niet
Althans, niet volgens de standaard interpretatie van de QM, of enige serieuze alternatieve interpretatie waar ik ooit van heb gehoord. Het staat je natuurlijk vrij om je eigen interpretatie te verzinnen, maar dat leidt alleen maar tot verwarring bij andere forumgebruikers en ook bij jezelf wanneer je de tekstboeken leest. Bovendien is jouw interpretatie inderdaad lastig vol te houden in het drie-dimensionale geval.
efdee schreef:
Bij het oplossen van de Schrödingervergelijking voor het H-atoom wordt de PSI eerst geschreven in bolcoördinaten en daar treedt er een spitsing op in twee onafhankelijke factoren.
De ene factor is r-afhankelijk en de tweede is afhankelijk van de twee (bol-)hoekcoördinaten.
Waar komt nu ineens die verbreking van de bolsymmetrie vandaan?
In de oplossing komen o.a. de p-, d- en f-orbitalen tevoorschijn die duidelijk een voorkeursrichting vertonen.
Hoe moet ik dat zien?
Heb je toevallig een link naar een pagina waar die oplossingen staan? Ik kan me niet meer herinneren hoe dat precies zat, maar als ik de formules zie dan weet ik het misschien weer.