Mijn punt is dat een onmiddellijke interactie tussen verstrengelde deeltjes een andere, objectieve definitie van gelijktijdigheid mogelijk maakt. En dat is in strijd met de standaard versie van de SRT. Daarom verbaast het mij ook dat de bevindingen uit je aangehaalde bron niet meer ophef of tegenspraak hebben veroorzaakt.
Denk dat dit komt omdat men nog niet weet hoe dit werkt en dus niet begrijpt en je kunt iets dat je niet begrijpt niet gebruiken om iets dat je wel begrijpt te weerleggen.
1. Je zorgt ervoor dat twee (of meer) deeltjes verstrengeld raken.
2. Je laat die deeltjes uit elkaar bewegen.
3. Je doet een meting M (= gebeurtenis G1) aan één van de deeltjes (noem dat deeltje 1).
4. Gelijktijdig met de meting M aan deeltje 1 verandert de toestand van de andere verstrengelde deeltjes 2, 3, 4, ... die zich inmiddels elders bevinden (noem die veranderingen van toestand de gebeurtenissen G2, G3, G4, ...).
Als dat is hoe het gaat dan doet het er verder niet toe hoe dat werkt. Je kunt dan immers absolute gelijktijdigheid voor gebeurtenissen G1, G2, G3, G4, ... aan de hand van bovenstaande opzet definiëren. En dat leidt dan weer - in strijd met de standaardversie van de SRT - tot een fysische gemotiveerde voorkeur voor die inertiaalstelsels waarin de gelijktijdigheid overeenstemt met de absolute gelijktijdigheid.
(Hoe dit uitpakt weet ik ook niet, maar het lijkt mij de moeite waard dat verder te onderzoeken.)
Mijn punt is dat een onmiddellijke interactie tussen verstrengelde deeltjes een andere, objectieve definitie van gelijktijdigheid mogelijk maakt. En dat is in strijd met de standaard versie van de SRT. Daarom verbaast het mij ook dat de bevindingen uit je aangehaalde bron niet meer ophef of tegenspraak hebben veroorzaakt.
Wanneer van twee verstrengelde deeltjes A en B, deeltje A gemeten wordt en daarmee zijn onzekerheid verdwijnt, verdwijnt de onzekerheid van deeltje B gelijktijdig binnen hetzelfde referentiesysteem.
Ten opzichte van een bewegend ander referentiesysteem hoeft dat niet gelijktijdig te zijn en is er geen conflict met de SRT. Ook gaat er geen informatie van A naar B; de informatie was al in B maar alleen de onzekerheid verdwijnt. Er verstrijkt daarom geen tijd tussen het verdwijnen van beide onzekerheden. Ook hier geen conflict met de SRT.
Moeilijker wordt het als je dan een deeltje nogmaals met een ander deeltje verstrengeld want dan hebben alle andere deeltjes onmiddellijk ook die eigenschap. Dus moet er iets van informatie verzonden worden lijkt mij toch.
Leo Kouwenhoven legt dit als volgt uit in een uitzending van Spinoza te paard vanaf 35:20
Het hele filmpje is de moeite waard om te bekijken.
Olof Bosma schreef:Wanneer van twee verstrengelde deeltjes A en B, deeltje A gemeten wordt en daarmee zijn onzekerheid verdwijnt, verdwijnt de onzekerheid van deeltje B gelijktijdig binnen hetzelfde referentiesysteem.
Ten opzichte van een bewegend ander referentiesysteem hoeft dat niet gelijktijdig te zijn en is er geen conflict met de SRT. Ook gaat er geen informatie van A naar B; de informatie was al in B maar alleen de onzekerheid verdwijnt. Er verstrijkt daarom geen tijd tussen het verdwijnen van beide onzekerheden. Ook hier geen conflict met de SRT.
Dat gelijktijdige verdwijnen van de onzekerheid is dus iets dat enkel binnen een zeker referentiestelsel optreedt? Dat lijkt mij – op grond van de aangehaalde bron – namelijk ook zo te moeten zijn. Maar hoe wordt er bepaald welk referentiestelsel dat is?
Als je wel uitgaat van twee inertiaal stelsels, één voor deeltjes(golven) met de lichtsnelheid, en één voor minder dan de lichtsnelheid.
Voor deeltjes met de lichtsnelheid geldt geen ruime-tijd, dus is de positie ongedefinieerd, dus kunnen ze makkelijk verstrengeld zijn, ze zijn immers allemaal op de ongedefinieerde positie. Deze gaan dus ook tijdloos en afstandsloos van de eene plek naar de andere waar ze gemeten worden ( H. Tetrode).
Een lichtdeeltje van een ster ver weg ziet het oog waar het invalt dus als het ware op de ster geplakt, het stapt tijdloos en afstandloos over naar het oog.
Als je het zo beschouwd wordt verstrengeling heel logisch. Deeltjes zelf hebben onderling dan geen afstand. (wel voor de aardse waarnemer)
Tijd is dus alleen relatief voor de waarnemer die in een massa-tijd-lengte omgeving bevind, niet voor deeltjes/golven die met de lichtsnelheid gaan.
Sinds de uitvinding van tijd, hebben we het niet meer, en kunnen we het ook niet meer vinden.
En wie haast heeft moet langzamer lopen.
Dat lijkt heel veel op een eerdere opmerking die ik plaatste, dat namelijk alles tegelijk plaatsvindt maar dat wij dit in verhouding ervaren als heel traag omdat wij immers in een gigantisch universum extreem klein zijn.
Dat gelijktijdige verdwijnen van de onzekerheid is dus iets dat enkel binnen een zeker referentiestelsel optreedt? Dat lijkt mij – op grond van de aangehaalde bron – namelijk ook zo te moeten zijn. Maar hoe wordt er bepaald welk referentiestelsel dat is?
Ik ga ervan uit dat het het referentiestelsel is dat stilstaat t.o.v. de deeltjes op het moment van verstrengeling.
Heel interessant vind ik ook dat een elektron op twee plaatsen tegelijk kan zijn en dit heeft men al gemeten en is verder geen discussie over mogelijk omdat het in verschillende landen gemeten en dus bevestigd is en klopt.
Volgens mij kan dit maar twee dingen betekenen, of het elektron bestaat uit twee deeltjes en dat is heel onwaarschijnlijk. Een andere mogelijkheid is dat de tijd langzamer gaat dan aangenomen.
Als je namelijk een stap kunt zetten sneller dan de tijd ben je er dubbel immers de tijd is nog niet om. Op het moment dat je vertraagt bots je met jezelf en ben je weer een.
Nu schreef ik al eens eerder dat ik aanneem dat een foton tussen twee spiegels er over de hele lijn tussen de spiegels tegelijk is, voor de dagelijkse realiteit is dit sowieso waar immers we zouden door de snelheid van het foton een lijn zien.
Dit staat in schril contrast met de aanname dat tijd geen overgangen kent en dus een continu proces zou zijn dus we hebben een paradox tenminste voor mij is dat een paradox, het kan ook beide zijn.
Het fijne van kwantummechanica is wel dat zolang men niet weet hoe iets werkt men er over mag denken wat men wil totdat men weet hoe het werkt en dan krijg je regels.