Ik was van plan vandaag flink met dit vraagstuk aan de slag te gaan maar daar is een stevige hoofdpijn tussengekomen. Toch heb ik nog wel wat bedacht:
Neem aan dat het circuit van fig. 1 een vervangweerstand a heeft. Dat kan dan alleen als R
3 of R
4 gelijk aan a is, en voor de vervangweerstand van het circuit maakt het niet uit welke we kiezen. Kies R
3. Dan hebben we:
\(\)
\( \frac{1}{R_1} + \frac{1}{R_2} + \frac{1}{a + R_4} = \frac{1}{a} \,\,\,\,\,\,\, (1) \)
\(\)
Verder moeten R
1, R
2, a en R
4 allemaal positieve natuurlijke getallen zijn. Het lijkt mij dat (1) flinke beperkingen oplegt aan wat R
1, R
2, a en R
4 kunnen zijn. We zien al zo dat R
1 en R
2 groter dan R
3 = a moeten zijn. Dus:
(2) De a heeft van a, b, c, en d de kleinste of de op één na kleinste waarde.