Plaat C zorgt met al zijn massa maar voor een daling van A en B van L/2. Ofwel, de dichtheid van A en C is twee keer minder als dat van B.Ernie schreef:(1)
We beschikken over drie homogene platen met identieke afmetingen.
Twee platen, A en C, bestaan uit hetzelfde materiaal.
Plaat B heeft een verschillende samenstelling.
Platen A en B worden op elkaar gelegd (met B vanboven);
het geheel plaatst men in een vloeistof met onbekende dichtheid.
Daarbij is A helemaal ondergedompeld, en B voor de helft.
Als plaat C bovenop platen A en B wordt gelegd, zakken de platen nog iets verder,
tot plaat B net onder het vloeistofoppervlak komt.
Dus A en B zijn volledig ondergedompeld, en C komt niet in de vloeistof.
Als vervolgens plaat B alleen in de vloeistof wordt geworpen, dan zal deze?
Als je je dat niet goed voor kan stellen moet je maar indenken dat A, B en C op elke mogelijke manier kunnen worden gestapeld, en het effect is het zelfde. Of je nou een topzwaare of een bodemzware massa ergens ingooit, de diepgang is het zelfde.
A = 1, B = 2, C = 1/ Is samen 4. Bij een massa van 4 en een dikte van 3L is de diepgang 2L
Bij een massa van 2 en een dikte van L is de diepgang ook L, het is dus antwoord © zweven in de vloeistof.