4.1 Algehele kritiek op het fysicalisme
Het fysicalisme in haar meest radicale verschijning zoals het filosofische connectionisme van Paul Churchland, heeft als opvatting dat iedere mentale toestand uiteindelijk identiek is aan een fysische toestand. De relatie tussen het fysische en mentale lijkt sterker te worden, door de ontdekkingen in de neurowetenschap. De samenhang tussen de twee wordt gezien als sterkste bewijs voor het argument dat ze uiteindelijk identiek zijn. In het hiernavolgende worden verschillende bezwaren uiteengezet tegen het fysicalisme.
4.2 Het argument van identiteit.
J.P Moreland(16) geeft een van de belangrijkste kritieken tegen het fysicalisme. Deze kritiek is gericht op de aanname dat wanneer het fysische en het mentale tegelijkertijd plaats vinden, ze in dat geval identiek zijn. De aard van identiteit houdt dus in, dat als twee dingen identiek zijn, de waarheid voor de een automatisch ook waar is voor de ander, omdat in werkelijkheid het een en hetzelfde is wat wordt besproken. Eerder werd deze opvatting de type-identiteitsthese genoemd.
Als er een aanwijzing is dat iets voor het mentale waar is, maar niet noodzakelijk voor het fysische dan is de type-identiteit niet juist. Ook al zijn de twee onscheidbaar, zoals bij een rode ronde appel, het rood zijn niet gescheiden kan worden van het rond zijn van de appel, betekent dit nog niet dat rood zijn en rond zijn hetzelfde is. De een is een kleur en de ander een vorm. Zo kan het zijn, dat elke keer als ik een bepaalde mentale toestand heb, er in mijn hersenen een bepaalde fysische toestand plaatsvindt die beschreven kan worden door een neurofysioloog. Deze 2 vinden altijd tegelijkertijd plaats. Het kan zijn dat in een lichaam de een nooit plaats vindt zonder de ander en ze niet scheidbaar zijn en dat er als het ware een correlatie van 1 is. Dit betekent nog niet dat ze hetzelfde zijn, zoals rond zijn en rood zijn van de appel onscheidbaar zijn, maar daarmee nog niet hetzelfde zijn. Het is voor de verdediger van de type-identiteitsthese niet voldoende om aan te tonen dat ze gecorreleerd zijn. De relatie zou zoals McGinn ook zegt contingent (toevallig) kunnen zijn. Er bestaat geen unieke fysische basis voor elke mentale toestand zegt McGinn(17). Het is mogelijk dat verschillende personen dezelfde mentale toestand hebben, zonder overeenkomstige hersentoestand. Correlatie is noodzakelijk maar niet voldoende om te kunnen zeggen dat de 2 toestanden hetzelfde zijn.
Het lijkt erop dat token-identiteit de meest plausibele positie is, omdat deze de identificatie niet maakt. Toch zoals ik eerder noemde bij McGinn, loopt deze uiteindelijk ook vast op de problemen die de type-identiteitsthese heeft. McGinn meent dat het probleem van identificatie ook hier komt kijken. Want hoewel de token-identiteit, mentale toestanden niet wil reduceren, gaat ze er impliciet van uit, dat het mentale uiteindelijk toch fysisch is(18).
Een mogelijke ontsnappingsroute is om dan om deze te beschrijven door de supervenientie these, deze meent dat het mentale in zeker opzicht afhankelijk is van het fysische, deze superveniert ten opzichte van het fysische. Dit wil zeggen: wanneer 2 gebeurtenissen in fysisch opzicht hetzelfde zijn, kunnen ze niet mentaal verschillen. Is het mentale dan uiteindelijk niet gewoon fysisch? De afhankelijkheid wordt verondersteld eenrichtingsverkeer te zijn. Gelijkheid van fysische toestanden, impliceert gelijkheid mentale toestanden, maar niet andersom. McGinn stelt dat we voor een hier voor een probleem komen te staan. Of we zeggen dat de relatie is onverklaarbaar, of we zeggen ze is wel verklaarbaar, maar moeten we toestaan dat mentale toestanden uiteindelijk fysisch zijn, juist datgene wat we trachtten te vermijden(19).
bron:
http://www.apologetique.org/nl/artikelen/f...chaam_geest.htm