Er is niemand die beweert dat herinneringen niet verdrongen kunnen worden. Onderzoek toont echter steeds vaker aan dat een deel van de herinneringen die door een therapeut naar boven zijn gehaald geen verdrongen herinneringen, maar pseudoherinneringen zijn. Hier zijn hele leuke onderzoeken naar gedaan. Zo gaven Loftus en Pickrell proefpersonen een boekje waarin familieleden vier gebeurtenissen uit hun kindertijd hadden opgeschreven, waarvan er één fictief was. Naderhand was 25% van de proefpersonen er van overtuigd dat ze zich die fictieve gebeurtenis echt herinnerden. Wade et al. gaven proefpersonen gemanipuleerd fotomateriaal, waarbij een familiefoto werd gemonteerd in een foto van een luchtballon. 50% van de proefpersonen beweerden vervolgens zich die fictieve gebeurtenis echt te herinneren. Uit het artikel 'Amnesie als paradoxaal effect van herinneren' van Kim van Oorsouw in 'De Psycholoog' van november 2004 komt de volgende samenvatting van een onderzoek van Winkielman en Schwarz uit 2001:
En zo zijn er nog veel meer onderzoeken gedaan. Uit een ander onderzoek bleek bijvoorbeeld dat proefpersonen die na het plegen van een nepmisdrijf de opdracht kregen geheugenverlies te simuleren zich na enige tijd ook daadwerkelijk minder van het incident herinnerden dan proefpersonen die na het plegen van het nepmisdrijf de opdracht kregen naar waarheid de vragen over het incident te beantwoorden.In deze studie kregen proefpersonen na het ophalen van vier of twaalf jeugdherinneringen een van de volgende typen additionele informatie: 'Als er niets dramatisch in je leven gebeurt en alles normaal verloopt, zal er niet tot in detail over worden nagedacht. Het resultaat is dat er geen gedetailleerde geheugensporen voor deze gebeurtenissen achterblijven. Met andere woorden: een plezierige jeugd kan moeilijk te herinneren zijn.' De andere groep kreeg de informatie: 'Als er periodes in je leven pijnlijk, eenzaam of verdrietig waren, of er onplezierige dingen plaatsvonden, dan vermijden we vaak daaraan te denken. Dit heeft tot gevolg dat deze geheugensporen zelden worden ververst en uiteindelijk langzaam wegvagen. Met andere woorden: een ongelukkige jeugd kan moeilijk te herinneren zijn.' Vervolgens kregen de proefpersonen vragen van het type: 'Hoe plezierig was je jeugd?', 'Hoe vaak voelde je je verdrietig?', en 'Hoe vaak voelde je je gelukkig?' Op een zevenpuntsschaal gaven ze de mate van plezier, verdriet en geluk aan. Het bleek dat proefpersonen die als informatie kregen dat een plezierige jeugd moeilijk te herinneren is, hun jeugd als plezieriger beoordeelden na het ophalen van twaalf jeugdherinneringen. Proefpersonen die de informatie kregen dat een onplezierige jeugd moeilijk te herinneren is, beoordeelden hun jeugd als onplezieriger na het ophalen van twaalf herinneringen.
Kortom, het is mogelijk iemand in een therapie herinneringen aan te praten en het is ook mogelijk herinneringen al dan niet bewust te vergeten. In sommige gevallen zal er dus sprake zijn van hervonden herinneringen, in andere zijn het pseudoherinneringen. Wanneer je van één van beide uitersten altijd uitgaat zul je het in veel van de gevallen mis hebben en het is dus zeker belangrijk om je hier bewust van te zijn en genoeg kennis te verzamelen om niet in de valkuil te stappen.