De grootte van het perihelium (of periastron) geven we aan met p. Het H-stelsel is het niet roterende referentiestelsel dat met het middelpunt O van het hemellichaam is verbonden. Het L-stelsel is het niet roterende referentiestelsel dat met het middelpunt O
L van een vrijvallende bolvormige liftcabine is verbonden. De klok op punt O in het H-stelsel wijst de eigentijd
τH aan en net zo wijst de klok op punt O
L in het L-stelsel de eigentijd
τL aan. Wanneer het foton het perihelium (of periastron) passeert begint de klok in het H-stelsel vanaf nul te lopen. De klok in het L-stelsel begint vanaf nul te lopen zodra het foton het middelpunt O
L passeert. We berekenen dus alleen situaties voor niet-negatieve
τH en
τL. Tenslotte kiezen we de
beginsnelheden van opeenvolgende liftcabines op tijdstippen t
H zodanig dat v
L(t
H) = v
r(t
H) waardoor het foton zich binnen de bij die cabines behorende L-stelsels in infinitesimaal kleine tijdjes na die t
H met snelheid c enkel horizontaal langs de x
L-as beweegt.
Wegens de klok hypothese hebben we dan voor een waarnemer in het H-stelsel dat:
\( \mbox{d} \tau_H = \gamma \cdot \mbox{d} \tau_L \)
Met:
\( \gamma = \frac{1}{\sqrt{1 - (\frac{v_L}{c})^2}} \)
Daarin is
vL de momentane snelheid van de liftcabine inclusief O
L zoals gemeten in het H-stelsel.
Voor een vrijvallende liftcabine met een infinitesimale breedte beweegt het foton in infinitesimale tijdjes d
τH (bezien vanuit het H-stelsel) en d
τL (bezien vanuit het L-stelsel) van het middelpunt van de liftcabine O
L naar de zijwand. Aangezien de breedte van de liftcabine bezien vanuit het H-stelsel en het L-stelsel hetzelfde is vinden we:
\( v_{\theta} \, \mbox{d} \tau_H = \mbox{c} \, \mbox{d} \tau_L \)