Een beetje met de natte vinger. Als je de kansen neemt zoals ik die daar voorstelde (10 keer kleiner voor een 10 keer zo groot getal) komt dat overeen met herschaalde kansen zoals de harmonische rij. Er zijn steeds echter ook 10 keer meer getallen met een cijfer meer (10 keer zo groot), dus de kansen voor een getal met een bepaald aantal cijfers zijn steeds gelijk dan (ongeveer).Ik begrijp niet hoe je dat concludeert, waarom hangt dat samen?
Of bekijk gewoon de harmonische rij waarop je die redenering maakt om de divergentie aan te tonen (formeel moet dat dan met het maken van een ondergrens en zo, dat is niet zo moeilijk denk ik).
Zoiets (dat werkt natuurlijk ook met iets anders als 10)
som van
9 keer 1/10
90 keer 1/100
enzovoort
dat een ondergrens is, maar dat is dus precies hetzelfde als wat ik eerst zei.
En verder sus eigenlijk gewoon dat "het aantal cijfers" overeenkomt met "de logaritme" en dus ook met de harmonische reeks (die ook ongeveer zo toeneemt als de logaritmische functie: als je steeds 10 keer zoveel termen samenneemt)...
En omdat je met het kiezen van het aantal cijfers opnieuw tussen alle natuurlijke getallen kiest kom je geen stap verder.
Wat ik dan verder zei is dat het doortrekken van die methode (dus nu hetzelfde doen op de keuze van het aantal cijfers enzovoort) wel tot een systeem kan leiden waarbij je intuïtief een willekeurig natuurlijk getal hebt, maar dan moet je ergens een (heel hoge naargelang de toepassing) bovengrens leggen. Het goede aan de methode is dat de kans op kleine natuurlijke getallen relatief hoog blijft in dat geval.
Dat weet ik wel, maar "hun positie" bijvoorbeeld. Wat zijn ook atomen precies, of kleiner wat zijn protonen/neutronen of nog kleiner, en verder de snaartheorie en zo. Ik bedoel er is een verschil tussen exacte wiskunde en de praktijk waar de wiskunde het model is.Hoe bedoel je? Atomen zijn discreet (nou ja, sortof, quantummechanische effecten daargelaten) maar hun positie hoeft dat niet per se te zijn.