Door de ongeveer symmetrische capaciteiten van de fasen t.o.v. aarde komt het sterpunt al nagenoeg op aardpotentiaal te liggen. Door het sterpunt bewust aan aarde te leggen wordt deze situatie duidelijk gedefiniëerd.
Hier heb ik dus wat problemen mee. Je stelt dat het sterpunt op aarde potentiaal zit al voordat er een aarding is (die aarding "definieerd" het alleen). Waar ik op doelde is dat als je aan een vrijstaand wisselstroomnet de potentiaal gaat meten er nergens een potentiaalverschil wordt gemeten noch voor de fases noch voor de nul. Je kunt er ahw geen uitspraken over doen
alsof je binnen een systeem meet. Een nulmeting in een systeem heeft kennelijk een andere betekenis dan zo,n meting.
Meet je aan een geaard net dan is er wel een meting binnen het systeem omdat de voltmeter dan een tweede aarding geeft en er dus een parallel schakeling ontstaat ; de aarde wordt opgenomen in het systeem.
Dat zijn we neem ik aan ook min of meer eens.
Maar als je geen potentiaalverschil meet noch voor een fase noch voor de nul hoe weet je dan dat de nul op aardpotentiaal zit ? Dat kun je niet stellen of je moet stellen dat het voor de fase ook geldt immers bij meten van potentiaalverschil aan zwevend net willekeurig waar is er geen meetwaarde anders dan nul.
Uit symmetrie overwegingen ?
Blijft dan alleen vreemd dat het aarden van de nul waarvan de potentiaal al vooraf op nul wordt gesteld zo,n effect heeft op spanningsmetingen elders aan de fases ; je verbindt twee punten, een punt op de nul en een aardelektrode zonder dat er tussen die punten vooraf enig potentiaalverschil zou zijn (daar ga je vanuit uit symmetrieoverwegingen) en opeens ontstaan er grote potentiaalverschillen voor de fases tov de aarde.
Dat is toch merkwaardig ? Normaal gesproken heeft het leggen van een verbinding tussen punten zonder potentiaalverschil immer geen effect.
Of is de aanname dat er geen potentiaalverschil is onvolledig, te grof ?
Dan kom ik weer op die kleuren ; de aanname dat de potentiaal van de nul nihil is tov aarde is ahw de aanname dat die wit is (een analogie).
In werkelijkheid is die nul wellicht zwart ; bevat drie kleuren door elkaar. Een potentiaalmeter meet in beide gevallen, wit dan wel zwart geen kleur dus krijg je geen uitslag maar wit is niet hetzelfde als zwart.
Bij transportnetten speelt nog een ander effect. Als die zwevend zouden zijn, en er treedt een éénfasige aardsluiting op, dan ontstaan ten gevolge van de capaciteiten t.o.v. aarde grote vereffeningsstromen.
Daarom begrijp ik dit ook niet zo ?
Bij een echt zwevend systeem meet je tussen een fase en de aarde geen potentiaalverschil en geeft een enkele kortsluiting naar aarde dus ook geen stroom. Je stelt ook zelf dat zo'n enkele verbinding geen effect heeft. Dat geldt niet alleen voor de nul maar ook voor een fase immers er is geen potentiaalverschil meetbaar.
Of zou het bij driefasensystemen anders werken dan bij 1 fase ? (meet je daar wel een potentiaalverschil als het enige wat niet zwevend is de verbinding van de spanningsmeter zou zijn).
Ik vermoed van niet en ga er - tot nog toe - van uit dat bij een echt zwevend net (zoals bijv op een fiets die in een werkplaats in de touwen hangt, heb ervaring als fietsenmaker en uit interesse ook wat geexperimenteerd en er is dan geen spanningsverschil te meten tov de radiator waar in het systeem je ook meet) ook als dat driefasig is er voor geen enkel punt op dat net een noemenswaardig potentiaalverschil te meten is tov aarde met een voltmeter.