Ik beschouw fotonen nu even puur als deeltjes.
Stel een ster zendt op 1 bepaald moment een X aantal fotonen uit die zich evenredig in alle richtingen gaan voortbewegen.
Ik zie nu het volgende voor me:
De virtuele bol van fotonen zal een steeds grotere oppervlakte krijgen. De afstand tussen 2 naaste fotonen zou dus steeds groter moeten worden. Hoe gaat dit nu aflopen?
Zijn er oneindig veel fotonen zodat er nooit gaten zullen vallen?
Gaan er wel gaten vallen?
Of moet je de fotonen in dit geval als golven beschouwen, zodat de groeiende oppervlakte van de virtuele bol een Continuüm is dat er op iedere plek precies het zelfde uitziet?
Maar als dit het geval zou zijn dan vraag ik me wel af hoe je dit nu moet gaan bekijken als de lichtgolf Bv mijn oog raakt. Er zijn dan toch een Y aantal fotonen op mijn oog terecht gekomen. Als deze Y nu gelijk zou zijn aan 1, wat zou er dan gebeuren als ik nog eens een dubbele afstand (ster-oog) naar achter zou staan. Zou er dan een halve foton mijn oog raken? Dat kan niet....
Of zou het dan 50% kans zijn dat de foton mijn oog zou raken tegen 50% kans dat ie zou zou missen????
(mocht mijn vraag/probleem niet duidelijk zijn dan zal ik proberen dit nogmaals uit te leggen)