Misschien is wat extra uitleg nodig.
We beginnen met de ordinaalgetallen
zoals hier besproken:
\(1,2,3,...,\omega,\omega+1,\omega+2,\cdots,2\omega, 2\omega+1,\cdots,3\omega,\cdots, \cdots, n\omega, \cdots\)
Deze rij heeft de eigenschap dat elke niet-lege deelverzameling een kleinste element bevat en dat de rij totaal geordend is.
We spreken dan van een welgeordende verzameling.
Iemand anders zegt dat hij ook een welgeordende verzameling heeft (dwz elke niet-lege deelverzameling ervan heeft een kleinste element).
Dan geldt het volgende: Zijn verzameling is een beginstuk van mijn verzameling. (netter gezegd, ze zijn isomorf (zie definitie
\(\sim\)
)).
Dus als je 2 welgeordende verzamelingen hebt (dit kunnen wilde, exotische verzamelingen zijn) dan is de een altijd orde-isomorf met een beginstuk van de andere verzameling.
Een welgeordende verzameling is aftelbaar, of overaftelbaar. Is hij overaftelbaar, dan is hij orde-isomorf met de (transfinite)-ordinaalgetallen van hierboven.