b.v. De schroeven worden in het hout bevestigd/bevestigt.
In deze zin is "
bevestigd" het voltooid deelwoord van "
bevestigen" en wordt het dus met een
-d geschreven. Maar aangezien je blijkbaar een probleem hebt met zo'n fundamentele taalkunde, kunnen we best bij het begin beginnen en de zin ontleden.
Bij dat ontleden zullen we ons beperken tot de werkwoorden, aangezien het probleem bij de werkwoordsspelling ligt. (Aan de andere gebruikers: soms zal ik misschien een beetje oversimplificeren om geen onnodige verwarring te scheppen):
Als je een zin ontleedt, begin je best met het zoeken naar de persoonsvorm. Er bestaan twee makkelijke manieren om de persoonsvorm te vinden:
- Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat veranderd is de persoonsvorm:
De schroeven worden in het hout bevestigd. (tegenwoordige tijd)
De schroeven werden in het hout bevestigd. (verleden tijd)
- Vorm de zin om tot een vraag waarop je met ja of neen moet antwoorden. Het eerste woord is de persoonsvorm:
De schroeven worden in het hout bevestigd.
Worden de schroeven in het hout bevestigd?
Blijkbaar is "
worden" dus de persoonsvorm en is "
bevestigd" het voltooid deelwoord. De woorden "worden bevestigd" vormen samen het werkwoordelijk gezegde (simpel gezegd is het werkwoordelijk gezegde de verzameling van alle werkwoorden in een zin).
Nu je weet dat "
bevestigd" voltooid deelwoord is, kan je de spellingsregels voor het voltooid deelwoord
1 toepassen:
Een voltooid deelwoord (van regelmatige werkwoorden) eindigt op een
-d indien de verleden tijd op "
-de(n)" eindigt en op "
-t" als de verleden tijd op "
-te(n)" eindigt. We zetten "
bevestigen" dus in de verleden tijd en krijgen:
"
bevestigden" (die "
-d" hoor je ook als je het woord hardop uitspreekt)
Het voltooid deelwoord van "
bevestigen" wordt dus met een "
-d" geschreven: "
bevestigd"
We bekijken nu even een andere zin:
Hij bevestigt de schroeven in het hout.
We gaan opnieuw op zoek naar de persoonsvorm (met één van bovenstaande hulpmiddelen) en vinden dat "
bevestigt" de persoonsvorm is. Nu we dat hebben bepaald gaan we aan de slag met de spellingsregels voor werkwoordsspelling. "
Bevestigt" is onvoltooid tegenwoordige tijd, en de algemene regel
2 zegt dat die gevormd wordt door "stam + "
-t"". We nemen dus de stam van "
bevestigen" ("
bevestig") en plakken daar een "
-t" aan vast: "
bevestigt".
1 Zie ook het ezelsbruggetje
't kofschip.
2 Op deze "algemene regel" bestaan twee uitzonderingen:
- Werkwoorden die een stam hebben die eindigt op "-t" zoals "eten". Daar vervalt de "-t". Zo is het bijvoorbeeld niet *"hij eett", maar "hij eet";
- De onregelmatige werkwoorden, waaronder "mogen". Zo is het bijvoorbeeld niet *"hij moogt", maar "hij mag".
PS: Nog even over je topictitel. De vorm *"
bevint" is uitgesloten. De onvoltooid tegenwoordige tijd van "
bevinden" wordt namelijk gevormd met de stam ("
bevind") + "
-t" = "
bevindt". Werkwoorden die een stam hebben die eindigt op een "
-d", hebben dus een onvoltooid tegenwoordige tijd die eindigt op "
-dt".
EDIT: Ik zie dat TD en de grijze muis je al op weg hebben geholpen terwijl ik mijn post schreef.