- De lichtsnelheid is constant in grootte voor alle EM golflengten en referentie stelsels die bewegen tov elkaar.
- Uit de astronomie komt het gegeven dat sterrenstelsels die op grote afstand staan van de aarde, alle een roodverschuiving geven in hun spectra. Dit wordt toegeschreven aan het feit dat de ruimte expandeert en de golflengte daardoor oprekt (en dus groter wordt. Het is niet hetzelfde als het doppler effect).
Het andere stelsel is het stelsel waarin deeltjes bewegen die een rustmassa hebben en daarom nooit de lichtsnelheid kunnen bereiken. Toch zijn ook die deeltjes verbonden aan het vacuüm, want zij nemen ook deel aan de expansie van het vacuüm (ruimte). Het verschil zit hem in het mechanisme van voortplanting (hierover is nog niets bekend, voor zover ik weet). Deeltjes zonder rustmassa blijken zich enkel te kunnen voortplanten in het vacuüm, en krijgen niet de snelheid mee van het emitterende deeltje dat wel een rustmassa heeft. Hier is het essentiële verschil met deeltjes die een rustmassa hebben: werpt een bewegende waarnemer in zijn eigen referentie stelsel een bal weg dan heeft de bal de snelheid van de waarnemer meegekregen.
Uit experimenten blijkt dat deeltjes uit de 2 verschillende referentie stelsels wisselwerkingen met elkaar kunnen aangaan. Vooral bij extreem hoge temperaturen, zoals in de singulariteit van een zwart gat (via het higgs deeltje), moet het eigenlijk wel wemelen van de interacties tussen de 2 referentie stelsels. Maar ook bij lage temperaturen (kamer temperatuur) treden er wisselwerkingen op zoals het absorberen door een molecuul/atoom van een foton.
We kunnen nog wel wat meer zeggen over het vacuüm. Een foton is een golfverschijnsel van een veranderend elektrisch veld dat weer een veranderend magnetisch veld opwekt en omgekeerd. Het kan enkel in het vacuüm bewegen met een constante lichtsnelheid, die gegeven wordt door de volgende formule: c = 1/√ uoeo.
Het vacuüm bevat dus “elektrische” kenmerken die gekarakteriseerd worden door de fundamentele constanten uo eneo.
Deeltjes met rustmassa bestaan allemaal uit deeltjes met lading behalve de neutrino’s. Je zou kunnen vermoeden dat daarom deeltjes met lading niet sneller kunnen bewegen dan de lichtsnelheid omdat de lading een soort wrijvingskracht met het vacuüm creëert waardoor de massa toeneemt (massa is energie via E= m.c2). Bij toevoeging van energie aan een deeltje neemt niet alleen de snelheid toe maar ook de massa. Toepassing van de behoudswetten levert dan de bekende formule op voor de massatoename als functie van de snelheid (in afwezigheid van gravitatie velden, speciale relativiteits theorie).
Een interessant experiment zou kunnen zijn om eens te kijken of een eenparig bewegend elektron (cirkel baan of rechte lijn, in een experiment is een cirkelbaan meer voor de hand liggend) over een lange tijdsperiode snelheid verliest tgv “wrijving” met het vacuum.
Hierbij valt nog op te merken dat de kwantummechanica (golfmechanica, dat een theorie is die een kans geeft waar we een deeltje aan kunnen treffen) te verklaren is op de volgende manier (we bespreken het waterstof atoom):
Het waterstof atoom is het makkelijkst om aan te rekenen. De oplossing van de tijdsonafhankelijke Schrödinger vergelijking is volledig op te lossen. De waarschijnlijkheid om ergens een elektron aan te treffen is bekend. Het is als volgt te verklaren, rekening houdend met de “elektrische” eigenschappen van het vacuüm.
Het gecombineerde systeem geladen atoomkern (proton) – geladen elektron beïnvloed/herstructureerd het vacuüm in zijn naaste omgeving en quantiseerd de ruimte/energie niveau. Onder invloed daarvan vindt er een continue uitwisseling plaats van elektron met het vacuüm en vice versa. Als een elektron in het vacuum verdwijnt dan hoeft het niet op precies dezelfde plaats terug te keren maar kan ook ergens anders, niet ver daarvandaan, terugkeren. Vandaar dat je nooit precies kunt zeggen waar een elektron zich bevindt.
Ook het proton zou in principe in het vacuüm kunnen verdwijnen (en weer terug) maar door de grotere massa en de complexe inwendige structuur (quarks) is die kans erg, erg klein. Het veel lichtere elektron, zonder inwendige structuur (hoewel het wel spin heeft), kan blijkbaar dan veel makkelijker de wisselwerking met het vacuüm aangaan.
Rest nog op te merken dat er tenminste 2 geladen deeltjes nodig zijn om de ruimte te kwantiseren. Een “vrij” bewegend geladen deeltje heeft geen wisselwerking met het vacuüm.
Dit is wellicht van belang voor het verklaren van het 2 spleten experiment (proef van Young) dat er interferentie optreedt ook als er slechts sprake is van een deeltje. Interferentie treedt op wanneer de spleten nauw genoeg zijn, maw als het passerende foton/geladen deeltje in wisselwerking treed met de atomen van het materiaal van de spleet. Wisselwerking met het vacuüm kan het deeltje net een andere richting geven alvorens het zijn reis vervolgt.
Dan nog een opmerking over de grootte van de lichtsnelheid. Met een snelheid gaat een hoeveelheid bewegingsenergie gepaard. De energie dichtheid van het vacuüm is dus op te vatten als deels te karakteriseren door de parameters uo eneo.
Ik kan me niet anders voorstellen dan dat in de massieve zwarte gaten in centra van sterrenstelsels er een continue terugkeer is van massa deeltjes naar het vacuüm via het Higgs deeltje. Dat zou betekenen dat in zulke zware zwarte gaten de energie dichtheid van het vacuüm een hogere waarde heeft dan dat wij meten op onze planeet (kosmische constante in de algemene relativiteits theorie). Dit zou dan ook gelijk een andere snelheid voor het licht betekenen in die regio’s.
Als er sprake zou zijn van een hogere vacuüm energie dichtheid bij zware zwarte gaten dan heeft dat ook zijn invloed op de beweging van sterren rondom het zwarte gat. Je moet dan gaan rekenen met een variabele vacuüm energie dichtheid die afhangt van de afstand tot het zwarte gat.
Het zou interessant zijn voor de experimenteerders om te zien of dit effect inderdaad te meten zou zijn in de richting van een zwart gat. Dit zou kunnen door c te vergelijken met waarden van c uit andere richtingen. De lichtstraal zou dan net langs de rand van de waarneem horizon van een zeer zwaar zwart gat moeten scheren bijv. gravitatie lenzen. Verschijnselen in het meervoudige spectrum van een gravitatie lens kunnen bijv niet gelijktijdig plaatsvinden, er kan ook gekeken worden naar de volgorde van die tijds verschijnselen.
Het zou tevens kunnen betekenen dat via de meting van uo en eo de energie dichtheid van het vacuum gemeten kan worden.
Wellicht zit hier de oplossing voor het unificeren van de algemene relativiteits theorie met de kwantummechanica. Pas de AR theorie aan zodat er gewerkt wordt met een variabele vacuüm energie dichtheid ipv een “constante” kosmologische constante. Dan kan via het correspondentie principe ook de kwantummechanica aangepast worden.
De nu bekende AR theorie zou dan het limiet geval zijn waarbij de vacuüm energiedichtheid
constant is (op grote schaal bekeken).