Ik ben het volgende vraagstuk tegengekomen in één of andere bundel met oefeningen:
Er zijn twee ronde schijven die zich evenwijdig bevinden:
één met straal r1 en rotatie-inertie I1 die draait aan een hoeksnelheid ω0.
en één met straal r2 en rotatie-inertie I2 die in stilstand is.
De twee schijven worden tegen elkaar gebracht. In het begin slippen ze een beetje, maar na enige tijd bewegen ze met constante hoeksnelheid. Wat is dan de hoeksnelheid van de schijf met straal r1? (We verwaarlozen wrijving met de lucht of wat dan ook.)
---
Dit is hoe ik het eerst had aangepakt:
Het verschil in angulair moment ΔL van het hele systeem voor en na het gebeuren is gelijk aan de som van alle externe krachtmomenten τext = 0 N.m dus L is constant.
Voor de aanraking is L=I1ω0 en na de aanraking is L=I1ω1+I2ω2.
Na de aanraking zijn na enige tijd de baansnelheden constant en tegengesteld, dus ω1r1= -ω2r2.
Dit gecombineerd met het vorige geeft ω1=(I1ω0)/(I1-(r1/r2)I2).
---
Een andere aanpak (niet mijn idee):
Stel dat de schijven tijdens hun aanraking gedurende een tijd Δt een kracht ±F op elkaar uitoefenen. (Het krachtmoment moet tegengesteld worden genomen voor een van beide schijven, neem dus bvb de eerste.)
Dan geldt voor de reeds draaiende schijf: τ1.Δt = ΔL1, dus -r1F.Δt = I1ω1- I1ω0. (a)
Voor de andere schijf: r2F.Δt = I2ω2. (b)
(a) gedeeld door (b) geeft: (r1/r2)I2ω2= I1ω0- I1ω1.
Er geldt na een tijdje dat de baansnelheden gelijk zijn (maar volgens mij moet het dus tegengesteld zijn), zodat ω1r1= ω2r2.
Dit gecombineerd met het vorige geeft uiteindelijk ω1=(I1ω0)/(I1+(r12/r22).I2).
---
Welke van de werkwijzen is nu de juiste?
Voor mij zijn ze allebei even logisch dus ik kan er geen verklaring voor vinden waarom de resultaten verschillend zijn.