gegeven een touw met lengte l waaraan een massa m is bevestigd, dit touw is aan een staaf bevestigd dat kan ronddraaien. Daardoor gaat dus de massa meedraaien, en hoe sneller de draaiing, hoe meer het touw naar boven wordt getild. De hoeksnelheid waarmee dit gebeurt noemen we ω
Dit analyserend met Newton, kom je uit dat de verticale component Ty van de touwkracht T gelijk is aan de zwaartekracht van de massa. Dus
Ty = mg
Het touw maakt een hoek ϑ met de verticale, dus
Ty = T cos ϑ --> T cos ϑ = mg of T = mg / cos ϑ.
Bijvoorbeeld, als het touw gewoon hangt ( de positie waarin we zo dadelijk een tegenintuïtieve oplossing krijgen), dan is T = mg, dus gewoon de zwaartekracht zoals het hoort.
Omwille van de draaibeweging van de massa ondergaat deze massa een continue versnelling, gelijk aan ω² l sin ϑ. Dus volgens de tweede wet van Newton geldt dat de horizontale component van de touw- of spankracht gelijk is aan m maal deze versnelling, of:
Tx = Tsin ϑ = m ω² l sin ϑ
of na schrappen:
T = m ω² l
Gelijkstelling van de twee resultaten voor T geeft:
mg / cos ϑ = ω² l
of nog
ω² = g / l cos ϑ
Met andere woorden, als ϑ = 0, dus wanneer het touw naar beneden hangt, is ω niet gelijk aan 0, zoals men zou denken om dit naar beneden te krijgen, maar gelijk aan sqrt (g/l) !
dit resultaat is trouwens gelijk aan de frequentie van een slinger met lengte l ! Hoe kan dit verklaard worden?