Het ineenstorten van de golffunctie
- In een boek las ik het volgende over dit onderwerp: “Fase één. De evolutie van golffuncties volgens de schrödervergelijking is wiskundig streng, volkomen ondubbelzinnig en volledig geaccepteerd door de natuurkundige gemeenschap.” Ik vertaal dit als volgt : de waarnemer is niet zeker van de positie in de ruimtetijd van een deeltje (foton, elektron etc…) , zolang hij/zij het niet waargenomen heeft. Het zweeft ergens, volgens de deskundigen, rond in de waarschijnlijkheidsgolven. Dat is zo klaar als een klontje, zolang men iets niet waarneemt kan men niet zeker zijn waar het is in tijd en in ruimte.
- Het boek vervolgt: “Zij (de wetenschappers) nemen altijd een deeltje zuiver op het ene dan wel op een andere plaats waar, zij zien het nooit gedeeltelijk op de ene dan wel op de andere plaats . Zij zien het nooit gedeeltelijk hier en gedeeltelijk daar.” Dat lijkt me ook logisch, als je het op de ene plaats waarneemt neem je het niet op een andere plaats tegelijkertijd waar, ook niet gedeeltelijk. Door iets waar te nemen, krijgt het, voor jou, een plaats in tijd en ruimte, en maakt het deel uit van jouw realiteit (het heden en de positie of ruimtetijd van de waarnemer). De positie en de plaats zijn nu zeker voor de waarnemer . In geleerde woorden, de onzekerheidsgolven storten in.
- Er kunnen verschillende waarnemers zijn, elk met hun eigen positie in tijd en plaats. Het deeltje maakt nu deel uit van verschillende realiteiten van de verschillende waarnemers (daaruit distilleerde men o.a. de veelwerelden theorie!)
Beste lezer, mijn vraag is: is deze interpretatie in grote lijnen juist? Zo ja, waarom maakt men het dan zo ingewikkeld (zie de talloze boeken over Schrödingers kat)?
Cock