De interpretatie van Boormeester wordt op zijn zachtst gezegd niet gedeeld door de wetenschappelijke gemeenschap.
Fotonen zijn deeltjes, in alles wat een deeltje tot een deeltje maakt: het zijn discrete objecten, je kunt ze tellen, ze kunnen botsen en daarmee impuls overbrengen. Dat het gedrag van die deeltjes niet kan worden beschreven met de benadering die bijvoorbeeld wel toepasbaar is voor biljartballen doet daar verder niets aan af. Het zijn deeltjes. Deeltjes zonder afmeting (puntdeeltjes) en zonder massa, maar met een impuls.
De positie van een foton is niet bepaald. Dit komt, indirect, omdat fotonen massaloos zijn, niet omdat ze een afmeting zouden hebben. Dat laatste is natuurlijk sowieso een vreemde redenering. Aan een "gewoon" voorwerp met een afmeting kun je probleemloos een positie toekennen, dat is alleen een kwestie van afspreken: je kunt bijvoorbeeld afspreken dat de positie van het massamiddelpunt de positie van het deeltje is. Dat er nog een stuk voor of achter uitsteekt doet er niet toe.
De notie dat de nauwkeurigheid van de detector ervoor zorgt dat je de positie niet nauwkeurig kunt bepalen is ook een vreemde. Juist met een minder nauwkeurige meting zou je minder informatie hebben over wat en waar voor- en achterkant zijn, en daarmee minder informatie over je deeltje. Vergeet die opmerking dus maar snel.
Wat je ook maar moet vergeten is de opmerking dat fotonen een afmeting moeten hebben omdat ze een spin hebben. Dat is niet zo, en is
hier ook al eerder opgemerkt.