Gefagocyteerd, creatieve term! Ik neem dus aan dat je bedoelt bij welke massa en afstand een stuk ruimte zich volkomen sluit, zich 'loswerkt' van het heelal.
Eigenlijk is het met eenvoudiger klassieke natuurkunde te berekenen. Waar het om gaat is de Schwarzschildstraal (
klik). Dat is de afstand tot een puntmassa waarbij de ontsnappingssnelheid gelijk is aan die van de lichtsnelheid. De klassieke afleiding kan je bijvoorbeeld als volgt doen:
Het gravitatiepotentiaal
Ep aan het oppervlak van een bol is -G.m.M/r (
klik)
De formule voor kinetische energie
Ek= ½ m.v
2
Ep en
Ek zijn even groot (de ontsnappingssnelheid wordt precies gehaald), er geldt dus: ½ m.v
2 = G.m.M/r
Aangezien we geïnteresseerd zijn in de straal van de bol met massa M die nodig is om de ontsnappingssnelheid aan het oppervlak gelijk te laten zijn aan de lichtsnelheid, en massa m van het voorwerp tegen elkaar weggestreept kan worden bouwen we wat om: ½ c
2 = GM/r
s >>
rs = 2GM/c2
Berekenen we deze straal voor bijvoorbeeld een massa ter grootte van die van de Aarde (5,97.10
24kg) dan komt daar een straal uit van ongeveer 8,86 millimeter. En voor het superzware black hole in het centrum van de Melkweg (4,31.10
6 zonmassa's) vinden we een straal van ruwweg 12.700.000 kilometer.
hoe is het mogelijk dat je bijvoorbeeld in een zwart gat kan vallen als het eigenlijk een eilandje ruimte-tijd is?
Goede vraag. Het hangt van het waarnemersperspectief af. Wij als buitenstaanders zullen nooit iemand in een zwart gat kunnen zien verdwijnen. We zien de persoon vallen, steeds sneller, steeds roder wordend, en met een steeds langzamer lopende klok. Op de Schwarschildstraal (de waarnemingshorizon) staat voor ons als waarnemers de klok van het invallende persoon stil. Als we die klok al zouden kunnen zien, want aangezien de persoon bijna de lichtsnelheid heeft, heeft het licht dat van hem naar ons vertrekt zulke grote golflengten dat het niet waarneembaar is. Maar als we dat even terzijde schuiven, dan moet de conclusie zijn dat die vallende persoon voor eeuwig op de waarnemingshorizon bevroren is, en nimmer in het black hole duikt.
Voor degene die het zwarte gat in valt zien de gebeurtenissen er heel anders uit. Vanuit zijn perspectief gebeurt er als hij de waarnemingshorizon (bij een fors zwarte gat, zodat de getijdenkrachten hem niet uiteen trekken) overschrijdt helemaal niets bijzonders en zijn klokje tikt zoals het altijd tikte.
Wat er in het zwarte gat met die persoon gebeurt zullen we nimmer waar kunnen nemen, zijn ruimtetijd is voor ons afgesloten. Maar er zijn wel hypotheses: Aangezien een black hole de gesloten kromming van de ruimte
tijd is, wordt aangenomen dat ruimte en tijd in het B.H. wijzigen. De hypothese is, dat in het black hole een ruimte dimensie (de straal) tijdachtig wordt. Hij valt dan niet door de ruimte naar het centrum (de singulariteit) maar door de tijd naar zijn toekomst waarin die singulariteit ligt, samen met alles in het black hole. Wat dat betreft doet hij dan exact wat wij doen; naar de toekomst reizen. Dat maakt dan ook duidelijk dat uit het black hole vertrekken onmogelijk is, dat is dan analoog aan naar het verleden reizen.
Nu doemt een paradox op: Hoe kan het dat wij die persoon bevroren op de waarnemingshorizon zien en hem er nooit in zien verdwijnen, terwijl de persoon door de waarnemingshorizon valt en in ieder geval voor korte tijd (wellicht heel lang, daar wordt ook over gespeculeerd) gewoon doorleeft?
Er kunnen geen twee totaal verschillende situaties op een en dezelfde persoon betrekking hebben, dus welke waarnemer heeft gelijk, wij (hij is eeuwig op de horizon) of de vallende persoon (ik leef ten minste nog enige tijd in het B.H)?
Punt hierbij is dat er geen enkele positie mogelijk of zelfs denkbaar is van waaruit beide situaties te beschouwen zijn. Er is sprake van een absolute of-of situatie, volmaakt gescheiden waarnemersperspectieven in twee volmaakt gescheiden ruimtetijden en per ruimtetijd bestaat er slechts 1 waarheid.