Volgens mij is dat slechts een kwestie van hoe je de verschillende termen noemt, zonder dat je er wezenlijk de kwantummechanica op de kop zet. Neem bijvoorbeeld de volgende vorm van de Schrödinger vergelijking.
\(\hat{H} \Psi = E \Psi\)
Waarbij
\(\hat{H}\)
de Hamiltoniaan van het systeem is. Deze kun je vaak opsplitsen in verschillende componenten, afhankelijk van je systeem en in hoeveel detail je het systeem wil beschrijven. Bijvoorbeeld, voor een niet-relativistische elektron in een elektrisch veld met potentiaal
\(\phi(\vec{r},t)\)
en vectorpotentiaal
\(A(\vec{r}, t)\)
neemt de Hamiltoniaan de volgende vorm aan.
\(\hat{H} = \frac{1}{2m} \Bigl( \frac{\hbar}{i} \nabla_{\vec{r}} + e A(\vec{r}, t) \Bigr)^2 - e \phi(\vec{r}, t)\)
Meer algemeen is deze opsplitsing in deze vorm.
\(\hat{H} = T(\vec{r}) + V(\vec{r}, t) = \sum_{j} \frac{-\hbar^2}{2m} \nabla^2_{\vec{r}_{j}} + V(\vec{r}, t)\)
Waarbij
\(j\)
de index over alle deeltjes is. De eerste term hier noemt men de kinetische energie operator, en de tweede term de interactie operator of interactiepotentiaal operator. Deze benamingen zijn niet geheel toevallig overgenomen uit de klassieke mechanica. Als je de interactiepotentiaal
\(V\)
op 0 stelt, is de eigenwaarde
\(E\)
die bij de Schrödinger vergelijking hoort gelijk aan de kinetische energie van elk individueel deeltje, berekend met een simpel
\(\frac{1}{2}mv^2\)
. Wanneer je dan bijvoorbeeld alleen de interactie met een elektrisch veld meeneemt, zal de correctie op de eigenwaarde
\(E\)
gelijk zijn aan de potentiële energie die je klassiek zou berekenen voor dit systeem. Het wordt pas ingewikkeld als je interacties tussen de deeltjes gaat meenemen, want dan kun je (in theorie) nog wel een eigenwaarde
\(E\)
bepalen, maar kun je niet echt zeggen welk gedeelte daarvan kinetische energie en welk gedeelte potentiële energie is.