Op zich is het correct dat een foton energie kan verliezen door interactie met gravitatie en/of deeltjes.
Een foton dat bijvoorbeeld de Zon verlaat moet zich uit de gravitatieput omhoog werken en wordt door de zogenoemde gravitationele tijddilatatie door een externe waarnemer als roder, minder energierijk gemeten. Dus zijn er ook situaties denkbaar waarin het foton energie wint als het in een gravitatieput valt en blauwverschoven wordt. De interplanetaire ruimtevaart maakt van deze effecten (vertragen of juist versnellen, de zogenoemde gravitatieslingers) dankbaar gebruik.
Voor wat betreft de interactie met deeltjes, met name die in het intergalactisch medium. Gedurende zo'n lange reis valt goed te meten wat de invloed van het medium is. Verschillende frequenties worden door dit medium (voornamelijk waterstof en helium) verschillend beïnvloed, een verschijnsel dat dispersie heet. Hoogfrequente fotonen worden minder door de wisselwerking vertraagd dan de laagfrequente-, wat resulteert in een latere aankomsttijd van langere golven. Hier is dat mooi te zien in een grafiek van een zogenoemde fast radio burst:
De fotonen met een frequentie van 1200 MHz komen hier op Aarde 0,9 seconden later aan dan de fotonen van 1550 MHz als gevolg van dispersie. De afgelegde weg is in dit geval 8 miljard lichtjaar. Aan de hand van de dispersie (0,9 seconden dispersie over 350 MHz over 8 miljard lichtjaar) kan worden berekend hoeveel (beter hoe weinig) materie de fotonen onderweg zijn tegengekomen. Dit blijkt in redelijke overeenstemming te zijn met andere methoden om de dichtheid van het intergalactisch medium te bepalen.
Dat medium is dus ongekend ijl, in de orde van 1 atoom per m
3. Een foton moet 6 miljard jaar door dit medium reizen om onderweg even veel atomen tegen te komen als tijdens een reis door 1 meter lucht hier op Aarde. Dan is de conclusie dat de invloed zeer gering moet zijn.
Daarnaast zou het zo zijn dat als dat medium veel dichter was dan we nu weten, de beelden van ver weg gelegen sterrenstelsels door dispersie merkbaar troebel moeten worden, en dat wordt niet waargenomen. Wel neemt de dispersie toe naarmate we verdergelegen objecten waarnemen. Enerzijds omdat de weg langer is, anderzijds omdat het heelal vroeger dichter was zoals je terecht opmerkt, waardoor er vroeger meer dispersie per afstandseenheid optrad. Maar de dichtheid blijft ongemeen laag en daarmee een eventuele invloed op de energie-inhoud / roodverschuiving van fotonen. De kosmologische roodverschuiving is heel veel groter.
Kortom, het energieverlies door interactie met deeltjes is vrijwel verwaarloosbaar en beïnvloeding door gravitatie van tussenliggende objecten kan zowel rood- als blauwverschuivingen veroorzaken.