Wat me lange tijd verbaasd heeft is hoe men in vredesnaam op grond van Hubble’s waarnemingen tot de conclusie kon komen dat het heelal vanuit één bepaald punt ge-expandeerd zou zijn. Ik dacht daarbij als volgt: Als een sterrenstelsel op x lichtjaar afstand zich van ons verwijdert met snelheid y (uitgedrukt in lichtjaren per jaar) dan zou het zich op de plek en tijd waarop men het waarneemt x/y jaar hebben geduurd om zich x lichtjaar van ons te verwijderen. Als nu een sterrenstelsel op 2x lichtjaar afstand, volgens de wet van Hubble met een tweemaal zo hoge snelheid (dus 2y) van ons verwijdert, dan heeft het 2x/2y = eveneens x/y jaar geduurd om zich 2x lichtjaar van ons te verwijderen. Echter wij nemen deze beide sterrenstelsel waar zoals ze waren respectievelijk x en 2x jaar geleden. Ergo bevondt zich het eerste sterrenstelsel zich op een afstand 0: x/y + x jaar geleden en het tweede sterrenstelsel bevond zich op een afstand 0: x/y +2x jaar geleden. Dat komt niet overeen, dus hoe komt men op het idee dat dit verschijnsel zou aantonen dat alle sterrenstelsels zich op één specifiek moment op dezelfde plaats zouden hebben gestaan. De rekensom klopt gewoon niet!
Het was pas toen ik het vandaag ging narekenen voor de afstanden waarop men de betreffende roodverschuiving had waargenomen, dat ik het begreep. Ik sloeg mijn exemplaar van de Cambridge enceclopedie van de Astronomie(1978) op en in het daar getoonde diagram bedroegen die afstanden maximaal 1200 megaparsec. Als men een verwijdering met een snelheid van 70 kilometer per seconde per megaparsec meet, is het verschil op die afstanden zo gering, dat ze geheel genegeerd kan ten opzichte van de meetfout. (eigenlijk niet echt een meetfout, maar waarschijnlijk het gevolg van de lokale snelheid van de stelsels) Om op één enkel tijdstip uit te komen zou de Hubble factor op 100 megaparsec bijvoorbeeld 70,0016 km/s/mpc moeten bedragen en op 1200 megaparsec afstand 70,0196 km/s/mpc. Dat is een verschil dat héél véél kleiner is dan de spreiding in de resultaten.
Pas op een afstand van 100.000 megaparsec zou het verschil in de buurt van grootte van de “meetfout” zijn, en eerst op een afstand van 1 miljoen megaparsec zou er een beduidend hogere factor (86,3 km/s/mpc) gemeten moeten worden. Dat is echter niet het geval, omdat de expansie niet echt constant in de tijd blijkt te zijn, en men meet derhalve een lagere waarde. (de expansie versneld blijkbaar).
Ik vindt het wel jammer dat men in presentaties van dit verschijnsel totaal voorbijgaat aan het feit, dat om tot één enkel big-bang moment te komen de Hubble-factor niet echt constant zou dienen te zijn, maar met de afstand ietsje toe zou moeten nemen. Ik heb me de afgelopen 5 jaar doorlopend afgevraagd waarom men daar niet over rept. Je hoeft toch niet bepaald een groot licht te zijn om dat te beseffen. Een korte opmerking dat dit over de afstanden die men met variabele Cepheïden kan meten een verwaarloosbaar verschil oplevert had toch wel gemogen. Dan had ik het niet hoeven narekenen. Uiteraard had ik dat vijf jaar eerder moeten doen.