Hoe worden grote afstanden gemeten in het universum?
Dat gebeurt aan de hand van een aantal methodieken, hier een overzichtje van de meest bekende:
Parallax:
De astronomen zijn vanaf medio 1800 in staat om de afstand van een aantal sterren via parallaxmeting vast te stellen. Als de positie van een nabije ster met een tussenpoze van een half jaar wordt gemeten, dan zal men doordat de Aarde zich in die tijd 300 miljoen kilometer in zijn baan om de Zon verplaats, de ster op een andere plaats aan de hemel zien t.o.v. vergelegen achtergrondsterren. Men ziet de ster als het ware een kleine ellips tegen de achtergrond trekken, een spiegelbeeld van de Aardbaan. Met eenvoudige driehoeksmeting is dan de afstand van de ster te bepalen. Als een ster zich op ongeveer 3,26 lichtjaar van de Aarde bevindt, dan is de gemeten hoek precies een boogseconde, een PARallax SEConde, Parsec.
Parallax van een ster.
Klik op de afbeelding om de animatie te starten. Bron Esa/mu
Standaard maatlat
Maar minstens even belangrijk is, dat alle bepalingen van grotere afstanden in het universum indirect zijn. Slechts van een beperkt aantal sterren is de afstand via parallaxmeting redelijk nauwkeurig direct bepaald. Die indirecte afstandsbepaling werkt basaal als volgt:
De intensiteit van licht is omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand leerden velen van ons op school. Een basale natuurwet die zich met onderstaande afbeelding eenvoudig laat verklaren. 4 keer zo ver weg is 16 keer minder licht per vakje (of ooglens). Zo is dus eenvoudig aan de lichtsterkte af te lezen hoe ver een lamp van ons af staat. Is deze sterkte een miljoenste van de sterkte die we op 1 meter meten, dan is de afstand tot de lamp de wortel uit 1 miljoen maal 1 meter, dus 1 kilometer (invloed van de atmosfeer buiten beschouwing gelaten).
De lichtintensiteit is omgekeerd evenredig aan het kwadraat van de afstand
Bij het bepalen van de afstanden in het heelal wordt veelvuldig van deze natuurwet gebruik gemaakt. We meten de hoeveelheid licht die we nog van een ster ontvangen (de schijnbare magnitude), en als we weten hoeveel licht de ster heelal in jaagt (de absolute magnitude), kunnen we de afstand tot de ster eenvoudig uitrekenen.
Cepheïden:
Binnen de groep feitelijk aan de hand van hun parallax gemeten sterren bevinden zich sterren waarvan bekend is dat hun helderheid volgens een vast patroon varieert, en die helderheidsvariatie blijkt afhankelijk van hun absolute magnitude. Deze sterren worden Cepheïden genoemd,
klik.
Met deze kennis is het mogelijk om van dit type sterren die te ver weg staan om hun afstand direct te meten aan de hand van hun veranderlijke helderheid hun absolute helderheid te bepalen en aan de hand van hun schijnbare magnitude hun afstand af te leiden.
Er zijn nog meer methoden die voortbouwen op bovenstaande en zonder volledig te willen zijn de twee belangrijkste voor de zeer grote afstanden:
Type Ia SN:
Een ervan is afstandsmeting dmv supernova's. Dat zijn de enorm krachtige explosies van sterrestanten. Een bepaald type supernova ontstaat als een compacte witte dwergster met haar zwaartekracht materie van een dichtbijzijnde ster opzuigt en almaar zwaarder wordt. Op het moment dat de dwergster zo'n 1,44 keer zwaarder dan de Zon is geworden explodeert ze als een type Ia supernova. De zuurstof en koolstof in die witte dwerg zijn bij die massa zo zwaar samengeperst en de temperatuur loopt zo hoog op, dat er een gewelddadige fusie reactie optreedt, die de ster nagenoeg geheel opblaast. Die grens van 1,44 zonmassa's is belangrijk, want dat houdt ook in dat alle Ia supernova's vrijwel evenveel licht geven. Enorm veel licht, wel zoveel als 5 miljard zonnen. En dat is natuurlijk tot op zeer grote afstand waar te nemen, tot op miljarden lichtjaren. Dus zien we een ver sterrenstelsel plotseling oplichten op een manier die specifiek is voor een Ia supernova, dan weten we hoeveel extra licht er uitgezonden werd, en hoeveel extra licht er ontvangen wordt. En dus kunnen we a.d.h.v. die omgekeerde kwadratenwet uitrekenen hoe ver dat sterrenstelsel van ons verwijderd is.
Illustratie type Ia supernova.
Roodverschuiving:
De tweede methode werkt als volgt: Als je met bovenstaande methoden een beduidend deel van het nabije heelal op de juiste afstandsschaal in kaart kan brengen valt er nog iets op: Het heelal expandeert, en hoe verder weg het sterrenstelsel staat, hoe hoger zijn recessiesnelheid is. Het was de astronoom Hubble die ontdekte dat het heelal expandeerde, en dat die expansiesnelheid lineair met de afstand verloopt.
Licht dat door een uitdijend heelal reist wordt gedurende de lange reis door de expansie van de ruimte opgerekt, de golflengte neemt toe, en het licht wordt dus roodverschoven.
Door expansie van de ruimte wordt de golflengte groter en de kleur roder.
Hoe langer de reisduur van het licht hoe meer het heelal ondertussen expandeert, en hoe meer roodverschoven het licht raakt. Dus door de mate van deze kosmologische roodverschuiving te meten kennen we de reisduur en daarmee de afstand. En met deze truc kunnen we de grootste afstanden tot vele miljarden lichtjaren meten. Als je de wetenschappelijke papers leest wordt daar meestal in plaats van de afstand in lichtjaren de Z-waarde (een maat voor de roodverschuiving) van een object genoemd.
Wij je wat meer over deze kosmologische roodverschuiving weten, lees dan bijvoorbeeld
dit berichtje.
Samenvattend:
- Zeer korte afstanden (tot ongeveer 10.000 lichtjaar): Parallaxmeting
- Kortere afstanden (tot ongeveer 100 miljoen lichtjaar): Cepheïden
- Middellange afstanden (tot ongeveer 8 miljard lichtjaar): Type Ia supernova's
- Lange afstanden (tot aan grens waarneembare heelal): Kosmologische roodverschuiving
Er zijn nog meer methoden, maar bovenstaande geeft hopelijk een beeld. Als je er vragen over hebt, stel ze dan gerust.