Bij de opticien heb ik een oogmeting gehad voor een nieuwe bril. Achteraf verwonderde ik me erover dat de letterkaart in de hoogte hing, zodat de oogmeting voor in de verte kijken scheef door de lens plaatsvond, met invalshoek β van ongeveer 15°, wat in principe een cilindrische lensafwijking veroorzaakt.
Misschien is het een bewuste keuze van de opticien, omdat ik bij normaal brilgebruik schuin door de lens kijk. Mijn brilleglazen staan scheef op de brilpootjes, zodat ik bij het in de verte zien schuin door de bovenkant van de lens kijk (de brilpootjes zijn dan horizontaal). Een voordeel van de scheefstaande brillenglazen kan zijn dat het een compromis is waarbij de invalshoek en de cilindrische lensafwijking beperkt blijft bij lezen en kijken door de onderkant van de lens. Bovendien hebben gesprekspartners minder last van raamreflecties in je bril.
Maar tegen die bewuste keuze van de opticien pleit dat de letterkaart van de oogarts, enige tijd geleden, gewoon op ooghoogte hing. Dan zou de opticien dus niet precies hetzelfde brilrecept afgeven als die oogarts. Een ander nadeel is dat misschien ieder montuur een eigen β heeft, zodat de opticien de letterkaart telkens op een andere hoogte zou moeten hangen.
Mijn natuurkundige vraag is tenslotte: hoe groot is de cilindrische afwijking die veroorzaakt wordt door scheef door de lens kijken met een invalshoek van 15°? Is het meer of minder dan 0,25 dioptrie, dat is de meetnauwkeurigheid van brilrecepten?