Veronderstel dat je alle vouwlijnen zou kunnen tekenen. Dan wordt het papier pikzwart, op een klein gebiedje na dat helemaal wit blijft. Dat is het gebied dat onder elke raaklijn ligt.
Elke raaklijn ziet er zo uit
\(y = \frac{l}{t}(x-l/2) + \frac{t}{2}\)
Dus voor een altijd wit blijvend punt geldt dat ie onder al deze lijnen ligt,
dus voor zo'n wit punt
\((x,y)\)
geldt dat
\(y < \frac{l}{t}(x-l/2) + \frac{t}{2}\)
voor alle waarden van t.
Dit kun je ook zo zeggen:
Voor dit witte punt
\((x,y)\)
geldt dat
\(y < \min_l (\frac{l}{t}(x-l/2) + \frac{t}{2})\)
en voor een punt (x,y) op de rand tussen wit en zwart gebied geldt
\(y = \min_l (\frac{l}{t}(x-l/2) + \frac{t}{2})\)
We moeten dus
\(\frac{l}{t}(x-l/2) + \frac{t}{2}\)
minimaliseren.
Een minimum vind je door te differentiëren en de afgeleide 0 te stellen.
\(\frac{d}{dt}(\frac{l}{t}(x-l/2) + \frac{t}{2}) = 0\)
geeft een waarde voor t.
Die waarde invullen in
\(y = \frac{l}{t}(x-l/2) + \frac{t}{2}\)
geeft de uiteindelijke vergelijking
\(y = \sqrt{2l(x-l/2)}\)