"De opmerkelijke eigenschap van een Planckse straler is dat de hoeveelheid straling bij elke golflengte alleen afhangt van de temperatuur en wordt gegeven door de Planck-kromme bij die temperatuur. De verschuivingswet van Wien is geldig voor Planckse stralers."
Dus als ik een kilo waterstof en een kilo goud beide verhit tot zeg 4000 graden dan geven beide een zelfde spectrum? Maar als je nou bijvoorbeeld het waterstofspectrum beschouwt dan blijkt alleen daar al uit dat Naarmate het elektron uit een hogere baan terugkeert, wordt het energieverschil groter, de golflengte dus kleiner. Omdat de hogere orbitalen in energie steeds dichter op elkaar liggen, komen de spectraallijnen ook steeds dichter op elkaar te liggen. Nu heeft een goudatoom veel meer banen dan een waterstof atoom, dus hoe kan er dan toch een zelfde hoeveelheid straling bij elke golflengte komen?