Ken een van jullie mij misschien uitleggen hoe het zit met het onzerheidsprincipe. Ik snap niet waarom je niet tegerlijkertijd de impuls en de positie van een deeltje kan vaststellen.
bvd.
Je kunt het ook anders formuleren.ik snap het nog steeds niet, het is waarschijnlijk niet zo simpel.
http://sciencetalk.nl/forum/invision/in...?showtopic=7368Stel je voor dat je wilt weten waar een electron zich bevind, en hoe snel dit electron gaat. Dit zijn als het ware de belangrijkste grootheden van een deeltje. Immers als je weet hoe hard een auto gaat en waar hij is, dan weet je precies waar hij over 10 seconden is. (als hij geen bocht maakt)
Hoe zou je dat kunnen meten? De meest precieze en voorzichtige manier is om er met 1 enkel foton op af te schieten. Je schiet met 1 foton op het electron en je kijkt hoe het foton wegketst. Zo werkt een microscoop. Licht ketst van een object af via de lens in jouw ogen. Dus het foton "verteld" hoe het eruit ziet.
Het is eigenlijk alsof je een lege sporthal hebt met daarin 1 skippybal die jij moet vinden. Je krijgt van mij een blinddoek om en je moet met behulp van allemaal volleyballen de skippybal terug vinden. Je gaat gewoon een voor een die volleyballen gooien en wacht totdat je het geluid hoort van een volleybal die tegen een skippybal aankomt.
Als je dan kijkt waar je volleybal naar toe gestuiterd is (afgeketst van de skippybal) kan je berekenen waar de skippybal was. Stel je nou voor dat je precies kan bereken waar je volleybal vandaan kwam, dan weet je dat daar de skippybal ergens moest zijn. Het probleem is dat je niet precies weet waar de skippybal was, want je volleybal is 30 cm breed. Dus je weet met een onnauwkeurigheid van 30 cm waar de skippybal was. Je kan namelijk de skippybal vol geraakt hebben met je volleybal, of maar een klein beetje, dat weet je niet, want je was geblindoekt.
Hoe zou je dan meer precies kunnen weten waar de skippybal is?
Je zou bijvoorbeeld een kleinere bal kunnen gebruiken dan een volleybal. Maar naarmate je een kleinere bal uitzoekt uit het gymlokaal, merk je dat alle kleinere ballen die er zijn, ook VEEL zwaarder zijn. De volgende bal is bijvoorbeeld een kogelstootbal. (maar iets van 10cm), dus nu weet je het 9 keer precieser waar de skippybal is. Je zou denken mooi toch, laten we een zo'n klein mogelijke bal zoeken en daarmee gaan gooien. In het electronen verhaal betekent het dat je licht gebruikt met een steeds kleinere golflengte. Je weet namelijk waar het electron is op 1 golflengte preciesie. De golflengte is namelijk de diameter van het foton (30cm bij de volleybal)
Echter:
Echter wat je vergeten was, is dat je ook over een deeltje de snelheid wilt weten. Bij een experiment bewegen de deeltjes altijd, dus dan wil je ook altijd de snelheid weten. We laten dus nu de skippybal rollen over de grond. Dus je wilt ook weten hoe snel de skippybal (je weet de massa toch wel, die verandert niet) eigenlijk gaat en waar hij is.
Nu komt de narigheid:
Je gooit dus nu met de volleybal, die erg licht is. Nu weet je vrij onprecies waar de skippybal is, maar je weet wel vrij goed hoe snel hij gaat. (je kijkt hoe hard de volleybal terug stuitert ofzo). De volleybal verstoort door haar lichte gewicht niet heel erg de snelheid van de skippeybal. Als je nou precieser wilt weten waar hij is, dan pak je de kogelstootbal, dan weet je 9x precieser waar hij is, maar dan verstoor je de snelheid vele malen meer, omdat je met een veel zwaardere bal gooit tegen de skippeybal. Je ziet zo dat je nooit zowel alles over de snelheid van de skippybal kan weten, als over waar de skippybal eigenlijk is.
Heisenbergs-onzekerheidsprincipe:
Dit is Heisenbergs onzekerheidsprincipe. Als je wilt weten waar een electron is, dan moet je hier met minimaal 1 foton op schieten. Een foton heeft een golflengte, dus je weet de lokatie nooit precieser dan de golflengte (de diameter van de volleybal) lang is. Je kan een kleinere golflengte kiezen (de kogelstootbal) maar dan wordt het licht energetischer (hoe kleiner de bal, hoe zwaarder de bal was in het voorbeeld) en dan schop je het electron harder uit zijn baan. Namelijk hoe kleiner de golflengte van licht is deste energetischer het licht is. Gamma straling heeft een enorm kleine golflengte en is ook erg energetisch. Dat maakt gammastraling dodelijk, en gewoon daglicht niet. Het verstoort het electron gigantisch qua snelheid maar je weet wel dat als je photon terug komt, dat je het electron geraakt hebt, en dat het dus ergens in dei kleine golflengte moet liggen.