Mijn 2 centjes:HansH schreef: ↑ma 01 jul 2024, 15:45Welke symmetrie bedoel je dan? de symmetrie dat de hoeken van t' en x' as spiegelsymmetrisch zijn tov de 45 graden as van de lichtstraal? en dat c gelijk voor alle waarnemers daar dan het gevolg van is?wnvl1 schreef: ↑ma 01 jul 2024, 14:34
Symmetriebeschouwingen zijn de basis waarop de fundamentele natuurkunde is gebouwd. De symmetrie aan de basis van de SRT is een van de meest eenvoudige. Er is heel wat literatuur gepubliceerd over hoe je met zo weinig mogelijk en met zo fundamenteel mogelijke assumpties de SRT kan afleiden. Dat is daarom niet noodzakelijk de manier waarop Einstein haar heeft afgeleid.
Dat is voor mij net zoiets als dat je een lijntje tekent langs een lineaal en dat je dan concludeert dat de linaal recht is omdat het lijntje ook recht is. Dat is op zich wel waar, maar voor mij voelt dat nog steeds als het omdraaien van oorzaak en gevolg. de lineaal is de oorzaak van de rechte lijn an niet andersom.
maar ik snap dat je misschien kunt stellen dat omdat je als natuurkundige geen oorzaak kunt aanwijzen voor het feit dat c constant is daarom het niet uitmaakt wat je als startpunt neemt voor beschrijving van fenomenen die 1 op 1 daar aan gekoppeld zijn.
Het platte vlak wordt beschreven met een symmetriegroep die wiskundigen ISO(2) noemen: 2 translaties en 1 rotatie. Onder deze transformaties blijft het platte vlak invariant. Deze groep definieert dus de meetkunde van het platte vlak. De driedimensionale ruimte heeft net zo de symmetriegroep ISO(3), bestaande uit 3 rotaties en 3 translaties. De ruimtetijd heeft een soortgelijke symmetriegroep die we de Poincarégroep noemen en als ISO(3,1) noteren: 3 ruimtelijke rotaties, 3 Lorentztransformaties en 4 ruimtetijdtranslaties. Deze symmetrieën karakteriseren de relativiteitstheorie, want de relativiteitstheorie vertelt je hoe je met deze transformaties dezelfde gebeurtenis in verschillende coördinatenstelsels kunt beschrijven. De symmetrieën die de Newtonse natuurkunde kenmerken, de zogenaamde Galilei-groep, zijn benaderingen van ISO(3,1) die opgaan als voorwerpen met een lage snelheid t.o.v. de lichtsnelheid reizen.
Het kan goed zijn dat deze groep ISO(3,1) ook weer een benadering is van een nog fundamentelere groep. Op kosmologische schalen werken natuurkundigen vaak met andere groepen omdat de ruimte daarin uitzet (b.v. de 'de Sitter'-groep) en dus andere symmetrieën bezit.
Waarom de natuur deze symmetrieën bezit weten we (nog) niet. Wel kun je losjes beargumenteren dat de Galilei-groep in zekere zin niet zoveel verschilt van de Poincaré-groep: ook in de Galilei-groep blijkt in zekere zin de lichtsnelheid voor alle inertiaalwaarnemers hetzelfde te zijn, alleen is deze dan 'oneindig groot'. Wiskundig maak je dit formeel door limieten te nemen.
Ik gebruikte als eerstejaars het boek A Traveler's Guide To Spacetime van Moore. Die leidde de Lorentztransformaties meetkundig af. Intuïtief kun je twee coordinatenstelsel opstellen met dezelfde oorsprong en een lichtstraal tekenen (45 graden); dan is het meteen duidelijk dat de t'- en x'-as naar deze lichtstraal toe moeten "scharen" om de snelheid van deze lichtstraal invariant te houden.