Dag, ik heb (weer, haha) twee schildklierhormoon-gerelateerde scheikundige vragen:
1. De halfwaardetijd van T4 (tyrosinederivaat met vier gekoppelde jodiumgroepen) heeft een halfwaardetijd van ongeveer vijf dagen, ruim tweemaal zo lang als die van T3 (structuur zoals T4, maar dan met drie jodiumgroepen); klopt het dat die extra jodiumgroep T4 lipofieler maakt dan T3? Dat zou betere diffusie naar vetrijke weefsels en daarmee hoger verdelingsvolume en langere halfwaardetijd verklaren. Overigens is de receptoraffiniteit van T4 dan weer kleiner dan die van T3, maar dat zou met sterische hindering door de grote jodiumgroep komen
2. Ik vond dat de elektronegativiteit van jodium niet wezenlijk anders is dan die van koolstof. Als dit klopt, hoe polariseert jodium dan in T3 en T4 deze C-I-bindingen (ervan uitgaand dat I en C ongeveer even hard aan de elektronen trekken)? Speelt de elektronenverdeling van de benzeenring hier nog een rol in?
Ik hoor het graag terug! Dank alvast!